Vragen van de leden Wilders en Van Klaveren (beiden PVV) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over sharia-patrouilles in Londen (ingezonden 22 januari 2013).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) mede namens de minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 1 maart 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.1281.

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Hooded «Muslim Patrol»...London suburb»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Heeft u ook kennisgenomen van uitlatingen van de «muslim patrols», waar zij stellen dat blanke vrouwen «naakte beesten zonder zelfrespect» zijn? Hoe oordeelt u hierover?

Antwoord 2

Ja. Uiteraard verwerp ik deze uitlatingen.

Vraag 3

In hoeverre deelt u de mening dat deze moslim patrouilles de onderdrukkende en imperialistische aard van de islam tonen?

Antwoord 3

Ik ben niet van mening dat het gedrag van enkelen iets zegt over de aard van een godsdienst.

Vraag 4

Wat is uw visie op het gegeven dat er in één van de grootste Europese steden gebieden zijn die worden aangeduid als «moslimgebieden», waar alcohol wordt afgepakt, reclameposters worden verbrand en vrouwen gedwongen worden zich anders te kleden dan zij zelf willen?

Antwoord 4

Indien sprake is van intimidatie en vernieling, keur ik dat uiteraard af.

Vraag 5

Bent u van mening dat bewegingen die oproepen tot en uitvoering geven aan shariawetten een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid en dus te allen tijde verboden zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

In het geval dat het openbaar ministerie daartoe verzoekt, zal de rechter elke afzonderlijke zaak moeten beoordelen aan de hand van artikel 20 Burgerlijk Wetboek.2

Vraag 6

Bent u bereid de islamisering van ons mooie land rigoureus terug te dringen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Ik deel niet de mening dat er sprake is van islamisering van ons land.


X Noot
2

tekst Burgerlijk Wetboek 2, artikel 20:

– Lid 1.Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.

– Lid 2.Een rechtspersoon waarvan het doel in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie ontbonden. Alvorens de ontbinding uit te spreken kan de rechtbank de rechtspersoon in de gelegenheid stellen binnen een door haar te bepalen termijn zijn doel zodanig te wijzigen dat het niet meer in strijd is met de openbare orde.

– Lid 3.Een rechtspersoon vermeld in de lijst, bedoeld in artikel 2, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 (PbEG L 344), in Bijlage I van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 (PbEG L 139) of is vermeld en met een ster aangemerkt in de Bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt nr. 2001/931 van de Raad van 27 december 2001 (PbEG L 344) is van rechtswege verboden en niet bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen.

Naar boven