Vragen van het lid Servaes (PvdA) aan de minister van Buitenlandse Zaken over de toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot interne EU-Raadsdocumenten (ingezonden 23 januari 2013).

Antwoord minister Timmermans (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 15 februari 2013)

Vraag 1

Deelt u de mening dat zo groot mogelijke transparantie ten aanzien van besluitvorming in de Europese Unie (EU) essentieel is voor het maatschappelijk debat over de EU? Deelt u de mening dat de Eerste en Tweede Kamer, gezien hun democratische controletaak en hun rol in het maatschappelijk debat, zo veel mogelijk informatie over deze besluitvorming moeten krijgen?

Antwoord 1

Het kabinet hecht groot belang aan transparantie en aan een optimale betrokkenheid van de nationale parlementen bij de Europese wetgevings- en besluitvormingsprocessen. De Eerste en Tweede Kamer dienen te beschikken over de informatie die zij voor hun democratische controletaak nodig hebben. Zoals vermeld in mijn brief van 18 januari jongstleden (Kamerstuk 22 112, nr. 1548), is het kabinet van mening dat we op dit punt in Nederland voorop lopen in de EU. Ter onderbouwing van die stelling verwijs ik graag nogmaals naar het overzicht dat de Kamer heeft ontvangen op 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474).

Met de in mijn voornoemde brief van 18 januari aangekondigde extra stap, wil het kabinet nog eens onderstrepen hoeveel belang het hecht aan die transparantie. Beide Kamers kunnen de hen geboden mogelijkheid van inzage in interne stukken van de Raad onder meer gebruiken om te verifiëren of de informatie die ze ontvangen van het kabinet correct en volledig is. Vanwege de reeds uitgebreide eigen informatievoorziening vanuit het kabinet, zou een dergelijke stap inhoudelijk in onze ogen niet nodig hoeven te zijn. Dat is ook een van de redenen waarom het Nederlandse kabinet pas nu, en nadat een groot aantal andere lidstaten ons is voorgegaan, tot deze stap heeft besloten. Bovendien kon op basis van het in mijn brief genoemde COSAC-rapport het, mijns inziens onjuiste, beeld ontstaan dat het Nederlandse kabinet minder informatie geeft aan het parlement dan andere regeringen binnen de EU. Met deze stap behoort Nederland nu ook voor wat betreft de directe toegang tot interne EU-stukken tot de groep van «meest open» landen.

Vraag 2

Waarom heeft het Nederlandse parlement, in tegenstelling tot 21 van de 27 nationale parlementen in de EU, tot op heden geen toegang gehad tot de zogenoemde Limité-documenten, met name de conceptconclusies van de Europese Raad? Welke vijf overgebleven nationale parlementen van EU-lidstaten hebben nog altijd geen toegang tot de Limité-documenten? Deelt u de mening dat deze ongelijkheid zo spoedig mogelijk opgeheven moet worden?

Antwoord 2

Zie het antwoord op vraag 1. Volgens het genoemde COSAC-rapport hebben dan nu uitsluitend de parlementen in Ierland, Luxemburg, Malta, Polen en Roemenië geen toegang tot Limité-documenten. Ik wijs u erop dat waar parlementen deze toegang krachtens het overzicht wel hebben, dat veelal gebeurt in de vorm van toezending van de betreffende stukken door de regering aan het parlement. Dat biedt dus niet de onmiddellijke toegang die de Eerste en Tweede Kamer krijgen via de EU-extranet-database en ook niet dezelfde gegarandeerde volledigheid.

Ik ben het met u eens dat een uniforme praktijk op dit gebied, evenals ten aanzien van de bredere opzet van de informatievoorziening tussen nationale regeringen en parlementen van EU-lidstaten, voordelen zou kunnen bieden. Tegelijkertijd bestaat de EU uit lidstaten die ieder zeer hechten aan hun eigen, historisch gegroeide, nationale interne organisatie en tradities. Een volledige uniformering daarvan zal in de praktijk niet verwezenlijkbaar, en mijns inziens ook niet wenselijk, zijn.

Vraag 3

Deelt u de mening dat het verschaffen van toegang tot de conceptconclusies van de Raad voor de leden van de Eerste en Tweede Kamer zonder dat zij openlijk over deze stukken kunnen spreken geen wezenlijke bijdrage zal leveren aan het vergroten van de transparantie van Europese besluitvorming? Deelt u de mening dat deze semi-openbaarheid tot moeizame gedachtewisselingen in beide Kamers kan leiden en daarmee juist de schijn van geheimzinnigheid rond EU-besluitvorming dreigt te vergroten?

Antwoord 3

Het kabinet ziet zich genoodzaakt vast te houden aan de in de hele EU geldende richtsnoeren over vertrouwelijkheid van raadsdocumenten, zodat iedere mogelijke onduidelijkheid of geheimzinnigheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Of dit tot moeizame gedachtenwisselingen leidt, zal in hoge mate afhangen van de wijze waarop de leden van de Eerste en Tweede Kamer omgaan met deze geboden mogelijkheid.

Vraag 4

Bent u van mening dat de zogenoemde Limité-documenten, in het bijzonder de conceptconclusies van de Raad, in de nabije toekomst dit stempel niet meer zouden moeten dragen en volledig openbaar zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit aan de orde te stellen in de Raad Algemene Zaken en hiertoe voorstellen te doen?

Antwoord 4

Die mening ben ik niet toegedaan. Zoals ook gesteld wordt in de in EU-verband overeengekomen richtsnoeren over vertrouwelijkheid van deze documenten, kan het «de besluitvormingsprocedures van de Raad nadelig beïnvloeden als deze documenten te vroeg bekend worden gemaakt». Zoals dat met de besluitvorming op alle overheidsniveaus het geval is, kan het naar buiten brengen van besluitvormings- of onderhandelingsstukken het onderhandelingsproces nadelig beïnvloeden. De besluitvaardigheid en de effectiviteit van de EU zou door een dergelijke stap onder druk kunnen worden gezet. Overigens ben ik van mening dat er inhoudelijk, zoals in de voorgaande antwoorden wordt onderstreept, ook geen aanleiding is om tot publicatie van deze stukken over te gaan. De belangrijkste inhoudelijke elementen die in de stukken staan, worden immers door het kabinet reeds op andere wijze aan de Kamer gemeld. Wel heeft de Kamer er nu een extra instrument om te controleren of het kabinet zich goed heeft gekweten van zijn informatieplicht.

Vraag 5

Kunt u deze vragen voor aanvang van het algemeen overleg inzake de informatievoorziening over Europese dossiers, welke plaatsvindt op dinsdag 12 februari aanstaande, beantwoorden?

Antwoord 5

Ja.

Naar boven