Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het artikel «PvdA niet tevreden met regeling AOW-gat» (ingezonden 29 januari 2013).

Antwoord van staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 13 februari 2013)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van met het artikel «PvdA niet tevreden met regeling AOW-gat»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Klopt de opmerking in het artikel «85% heeft hier niets aan»?

Antwoord 2

Het klopt dat het merendeel van de VUT- en prepensioengerechtigden niet voldoet aan de entreetoets voor de overbruggingsregeling. Zij hebben een inkomen en/of vermogen dat boven het daarin gestelde niveau ligt. Het kabinet verwacht daarom dat deze mensen de periode tussen het bereiken van de 65-jarige leeftijd en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zelf kunnen overbruggen.

Op basis van onderzoek van het CBS verwacht het kabinet dat een jaarlijks iets fluctuerend percentage van 80 tot 90% van het totaal aantal vutters en prepensioeners niet voor de Overbruggingsregeling in aanmerking komt.

Bron: CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, 12 december 2012; «Inkomens- en vermogenspositie en voornaamste inkomstenbron van hoofdkostwinners»

Vraag 3

Bent u bereid om naast de nieuwe regeling ook de voorschotregeling te handhaven?

Antwoord 3

Het vorige kabinet heeft de AOW-leeftijd met ingang van 1 januari 2013 verhoogd en daarbij als overgangsmaatregel een voorschotregeling getroffen. Ondanks deze voorschotregeling kan zich een overbruggingsprobleem voordoen bij mensen met een laag inkomen die nu al een VUT- of prepensioenuitkering ontvangen die eindigt bij de leeftijd van 65 jaar en voor wie het AOW-pensioen het belangrijkste deel van het besteedbaar inkomen is. Om deze mensen tegemoet te komen is in het Regeerakkoord voorzien in een overbruggingsuitkering. De uitkering biedt compensatie voor inkomensverlies als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd. Mensen hoeven deze uitkering niet terug te betalen. Tegelijk met de aankondiging van de overbruggingsregeling in het Regeerakkoord is daarom ook aangegeven dat de voorschotregeling overbodig is geworden. Overigens lijkt de belangstelling voor de voorschotregeling tot nu toe beperkt te zijn. De SVB had eind januari 2013 886 aanvragen ontvangen (op meer dan 109.000 AOW-aanvragen).

Vraag 4

Deelt u de mening dat de vormgeving van een inkomensregeling pas in de tweede helft van 2013 van kracht wordt en dan terugwerkt tot 1 januari heel ongelukkig kan zijn en onuitvoerbaar?

Antwoord 4

Bij de verhoging van de AOW-leeftijd is de regering zich ervan bewust geweest dat de verhoging tijdelijke overbruggingsproblemen kan veroorzaken voor mensen die weinig voorbereidingstijd hebben en weinig mogelijkheden om het verlies te compenseren. Daarom is de verhoging van de AOW-leeftijd geleidelijk ingevoerd. In 2013 betreft het een verhoging van één maand. In het Deelakkoord is besloten tot het instellen van een overbruggingsregeling voor mensen die op 1 januari 2013 deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling. Een zorgvuldige invoering van deze regeling vergt voorbereidingstijd over de eerste helft van 2013. Voor mensen die in 2013 weinig mogelijkheden hebben om het inkomensverlies door de AOW-leeftijd op te vangen, is er de mogelijkheid van een voorschot. De voorschotregeling wordt niet eerder afgeschaft dan dat de overbruggingsregeling in werking treedt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) acht invoering van de overbruggingsregeling met terugwerkende kracht uitvoerbaar.

Vraag 5

Acht u het uitvoerbaar om inkomenstoetsen, partnertoetsen, vermogenstoetsen, en inkomens- en vermogenstoetsen op partners met terugwerkende kracht uit te voeren?

Antwoord 5

In de overbruggingsregeling zal bij de aanvraag getoetst worden of het inkomen lager is dan 150% WML. Ook wordt het vermogen getoetst. Bij deze inkomens- en vermogenstoets worden het inkomen en vermogen van de rechthebbende en zijn partner meegenomen. De SVB kan daarbij gebruik maken van de inkomensgegevens in de polisadministratie en de eigen opgaaf van de aanvrager. Als er voor de ingangsdatum van de overbruggingsuitkering mutaties hebben plaatsgevonden in de leefvorm, bijvoorbeeld bij overlijden of echtscheiding, wordt hiermee rekening gehouden bij de toepassing van de inkomens- en vermogenstoets. De SVB heeft aangegeven deze toetsen ook met terugwerkende kracht te kunnen uitvoeren.

Vraag 6

Hoe gaat de regeling vorm krijgen? Krijgt zij de vorm van een wet of een Algemene maatregel van bestuur (AMvB) zodat parlementaire betrokkenheid geborgd is?

Antwoord 6

De Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW die thans wordt opgesteld is een ministeriële regeling op basis van de Kaderwet SZW-subsidies. Deze kaderwet maakt het mogelijk om een spoedeisende, tijdelijke regeling als de onderhavige snel tot stand te brengen. De regeling moet immers zo spoedig mogelijk in werking treden omdat de eerste mensen al geconfronteerd worden met het inkomensverlies als gevolg van de hogere AOW-leeftijd.

Bij het vaststellen van een ministeriële regeling is er geen sprake van formele betrokkenheid van het parlement. Gelet echter op het belang van het onderwerp hecht ik er zeer aan om de Tweede Kamer nauw bij het tot stand komen van de regeling te betrekken. Daarom heb ik u ook 23 januari een zogenaamde contourenbrief gestuurd over de voorgenomen overbruggingsregeling (Kamerstukken II 2012/13, 32 163, nr. 22).

Vraag 7

Is het juridisch mogelijk om een uitkering afhankelijk te maken van het feit of mensen een inkomen hadden in plaats van of zij een inkomen hebben?

Antwoord 7

Inderdaad is het juridisch mogelijk om een uitkering afhankelijk te maken van het feit dat mensen inkomen hadden in plaats van dat zij inkomen hebben. Uitgangspunt bij sociale zekerheidswetgeving (onder andere WW en WIA) is het salaris dat iemand verdient voorafgaand aan het intreden van het risico.

Vraag 8

Wordt de overbruggingsregeling AOW in Europese rechtelijke zin – dat wil zeggen volgens de coördinatieverordening 883/2004 – gekwalificeerd als een bijstandsregeling, een bijzondere non-contributieve uitkering of als een echt pensioen? Welke gevolgen heeft dat voor mensen die niet in Nederland wonen en een Nederlandse uitkering hebben en voor mensen die wel in Nederland wonen en geen Nederlandse uitkering hebben.

Antwoord 8

De overbruggingsregeling zal in Europeesrechtelijke zin gekwalificeerd worden als ouderdomspensioen. Dit betekent dat als iemand aan de voorwaarden voldoet voor de overbruggingsregeling, dat hij de overbruggingsregeling mee mag nemen binnen de Europese Unie.

Ingezetenen en niet-ingezetenen die op het moment van de aanvraag van de overbruggingsregeling AOW-rechten hebben opgebouwd, komen in aanmerking voor de overbruggingsregeling. Voor al deze personen geldt dat zij in aanmerking komen voor de overbruggingsregeling als zij tot de doelgroep voor de overbruggingsuitkering behoren en de uitkering uit hun regeling al loopt op 1 januari 2013. Daarnaast gelden als voorwaarden een inkomens- en vermogenstoets en dat de regeling moet eindigen op of na 65 jaar, maar voor de AOW-gerechtigde leeftijd.

Het maakt hierbij niet uit of zij een Nederlandse of buitenlandse rechtgevende regeling in de zin van de overbruggingsregeling hebben.

Vraag 9

Kunt u aangeven of de volgende mensen, mogelijk met terugwerkende kracht, recht hebben op de overbruggingsuitkering:

  • a. Een inwoner van Duitsland of België, die vanaf zijn 65e een Duits/Belgisch pensioen krijg en vanaf 65 jaar + een aantal maanden Nederlandse AOW. Deze persoon is 20 jaar in Nederland woonachtig geweest: heeft hij recht op de overbruggingsregeling, geheel of gedeeltelijk? Zo ja, waar hangt dat vanaf?

  • b. Een inwoner van Nederland, die vanaf zijn 65e een Duits/Belgisch pensioen krijg en vanaf 65 jaar + een aantal maanden Nederlandse AOW. Deze persoon is 20 jaar in Nederland woonachtig: heeft hij recht op de overbruggingsregeling, geheel of gedeeltelijk? Zo ja, waar hangt dat vanaf?

  • c. Een Nederlander met vroegpensioen of een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die in een ander EU-land woonachtig is.

  • d. Een inwoner van Nederland, die vanaf zijn/haar 62e een bescheiden pensioen ontvangt uit een andere lidstaat, die lager is dan het sociaal minimum.

Antwoord 9

  • Casus a voldoet niet aan de voorwaarden van de overbruggingsregeling. Er is geen sprake van een lopende VUT- of prepensioenuitkering (of vergelijkbare uitkering) op 1 januari 2013 die eindigt of verlaagd wordt op 65-jarige leeftijd.

  • Casus b voldoet niet aan de voorwaarden van de overbruggingsregeling. Er is geen sprake van een lopende VUT- of prepensioenuitkering (of vergelijkbare uitkering) op 1 januari 2013 die eindigt of verlaagd wordt op 65-jarige leeftijd als gevolg van het verhogen van de AOW-leeftijd.

  • Casus c zou onder de overbruggingsregeling kunnen vallen, mits er AOW-rechten zijn opgebouwd en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor de overbruggingsregeling.

  • Casus d voldoet niet aan de voorwaarden van de overbruggingsregeling. Er is geen sprake van een lopende VUT- of prepensioenuitkering (of vergelijkbare uitkering) op 1 januari 2013 die eindigt of verlaagd wordt op 65-jarige leeftijd als gevolg van het verhogen van de AOW-leeftijd. Het pensioen uit de casus betreft een pensioen dat ingaat op 62 en gedurende de looptijd dezelfde hoogte heeft.

Vraag 10

Klopt het dat iemand die een prepensioen/VUT ontvangt in bijvoobeeld Spanje, als verdragsgerechtigde, evenals iemand die een AOW-uitkering + pensioen ontvangt en dat deze beide groepen verzekerd zijn via het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?

Antwoord 10

Personen die uit Nederland een AOW-pensioen, een prepensioen of VUT-uitkering3 ontvangen en hun gezinsleden hebben op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht op zorg in het woonland. Nederland vergoedt het woonland voor de geleverde zorg. Het CVZ heft ingevolge artikel 69, tweede en vierde lid, van de Zvw een verdragsbijdrage. Het gaat hier om een zogeheten «verdragsrecht» op zorg. Deze personen zijn niet verzekerd ingevolge de AWBZ en de Zvw.

Vraag 11

Klopt het dat iemand die alleen een pensioen ontvangt (bijvoorbeeld tussen 65 en 65+1 maand) niet verdragsgerechtigd is en zich dus voor die ene maand moet uitschrijven bij het CVZ en zich lokaal voor een zorgverzekering moet inschrijven? Deelt u de mening dat dat buitengewoon onwenselijk is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dat niet hoeft te gaan gebeuren?

Antwoord 11

De stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft een onbedoeld neveneffect voor personen die voorafgaande aan het bereiken van die leeftijd met een VUT-uitkering of prepensioen wonen in een andere EU-lidstaat of een verdragsland. Deze personen en hun gezinsleden hebben op basis van die VUT-uitkering of prepensioen en daarna op basis van de AOW een verdragsrecht op zorg in het woonland. Zonder nadere maatregelen zouden deze verdragsgerechtigden met ingang van 1 januari 2013 in de periode gelegen tussen de beëindiging van het recht op de VUT-uitkering of prepensioen en de aanvang van de AOW-leeftijd worden geconfronteerd met een hiaat in hun verdragsrecht op zorg. De meeste betrokkenen zijn hierdoor in die periode niet gedekt tegen ziektekosten. Ik neem aan dat in vraag 11 op deze situatie wordt gedoeld.

Dit is inderdaad een onwenselijke situatie. Om dit te repareren wordt daarom een aanpassing van artikel 69 Zvw gerealiseerd. Hierdoor blijven de betrokken verdragsgerechtigden gedurende de periode gelegen tussen de beëindigingsdatum van de VUT-uitkering / het prepensioen en de ingangsdatum van de AOW gedekt tegen ziektekosten. De betreffende wijziging is opgenomen in het wetsvoorstel Veegwet VWS 20124 dat op 21 december 2012 bij uw Kamer is ingediend en werkt terug tot en met 1 januari 2013. Het CVZ is verzocht om in de uitvoering vooruit te lopen op deze wijziging. De betrokken verdragsgerechtigden hoeven zich dus niet uit te schrijven bij het CVZ.


X Noot
1

Volkskrant, 25 januari 2013

X Noot
3

Het prepensioen of de VUT-uitkering dient vermeld te staan op Bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 883/2004.

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 507

Naar boven