Vragen van het lid Van Dekken (PvdA) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stijging van het aantal dierproeven (ingezonden 21 december 2012).

Antwoord van staatssecretaris Dijksma (Economische Zaken) (ontvangen 5 februari 2013) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 974

Vraag 1

Bent u bekend met het rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over dierproeven en proefdieren genaamd «Zo doende 2011»?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw oordeel over het feit dat het aantal dierproeven in één jaar met 14.575 (2,5%) gestegen is?

Antwoord 2

Het aantal dierproeven fluctueert de laatste jaren in meerdere of mindere mate. Uit een statische berekening is gebleken dat deze stijging van het aantal dierproeven past in een licht dalende trend die zich vanaf 2001 voordoet.

Vraag 3

Deelt u de mening dat de stijging van het aantal dierproeven ongewenst is?

Antwoord 3

Het streven van de overheid is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling, acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven (vervanging, vermindering dan wel verfijning van dierproeven; de 3 V’s). Dit laat onverlet dat een lichte stijging van het aantal dierproeven zich voor kan doen. Het is aan een dierexperimentencommissie om de afweging te maken of het in de proefopzet voorgenomen aantal dieren ook daadwerkelijk nodig is om het in de desbetreffende dierproef gewenste resultaat te krijgen. In die afweging kan en zal ik niet treden.

Ik deel de ambities van de Kamer op dit dossier om te komen tot het terugdringen van het aantal dierproeven. Ik zal u in de stand van zaken brief die ik voornemens ben medio maart aan u te doen toekomen nader ingaan op mijn ambitieniveau.

Vraag 4

Kunt u uitleggen waarom extra dierproeven nodig zijn geweest ten behoeve van de intensieve veehouderij?

Antwoord 4

De dagelijkse praktijk in de veehouderij is dat mannelijke varkens worden gecastreerd om berengeur in het vlees te voorkomen. Het genoemde onderzoek had als doel na te gaan of er een manier is om te voorspellen bij welke en bij hoeveel varkens die berengeur gaat voorkomen. Dit om gemaakte afspraken over het niet meer castreren te kunnen realiseren.

Vraag 5

Hoe bent u van plan de stijging van het aantal dierproeven tegen te gaan?

Antwoord 5

Zie het antwoord op vraag 3.

Vraag 6

Hoe kijkt u aan tegen de stijging van 7% van het aantal dieren, gedood in voorraad?

Antwoord 6

Zoals ook al in «Zo doende 2011» wordt beschreven, is een stijging van het aantal inherent aan het aantal genetisch gemodificeerde muizen en vissen die aangehouden moeten worden voor het in stand houden van genetisch gemodificeerde lijnen.

Vraag 7

Hoe bent u van plan de stijging van gedode dieren in voorraad tegen te gaan?

Antwoord 7

In het actieplan Dierproeven en alternatieven 2011–2021 staat aangegeven dat de NVWA in 2012 specifiek inspecteerde op het aantal dieren in voorraad bij vergunninghouders en fokkers. Met behulp van dit onderzoek wordt inzicht verkregen in de reden van het aanhouden van deze dieren en hoe voorkomen kan worden dat er overtollige dieren worden gefokt. De NVWA zal waar mogelijk aanbevelingen voor specifiek beleid op dit gebied opstellen. Ik wacht deze inventarisatie af. De aanbevelingen zal ik meenemen in het te ontwikkelen beleid.

Vraag 8

Kunt u de Kamer informeren over de hoeveelheid overtredingen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en kunt u daarbij een oordeel geven?

Antwoord 8

Zoals u in «Zo doende 2011» kunt lezen, zijn er 11 overtredingen geconstateerd, waarvoor 10 schriftelijke waarschuwingen zijn verstuurd. Eén instelling kreeg

één schriftelijke waarschuwing voor twee overtredingen. In het algemeen is het nalevingniveau hoog in deze sector.

Vraag 9

Deelt u de mening dat de onduidelijke informatie rondom dierproeven betreurenswaardig is, zeker gezien het gegeven dat de motie-Van Dekken (die de Code Openheid Dierproeven als noodzakelijk voorwaarde stelt) dus onvoldoende wordt nageleefd?

Antwoord 9

Met het jaarlijks rapporteren van de aantallen dierproeven en proefdieren en de inspectiebevindingen van de NVWA wordt open vanuit de Rijksoverheid gerapporteerd c.q. gecommuniceerd. De Code openheid Dierproeven gaat uit van vrijwillige medewerking van de vergunninghouders. Hierover zijn door de Rijksoverheid en vergunninghouders afspraken gemaakt.

Vraag 10

Bent u van plan de informatievoorziening aan de Kamer in de toekomst te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?

Antwoord 10

Ik constateer dat Nederland in vergelijking met de meeste andere Europese landen een uitgebreid jaarverslag over dierproeven en proefdieren uitgeeft. Ik zal dit niveau ook na de implementatie van de Richtlijn nr. 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, zoveel mogelijk in stand houden. Daarbij is het een gegeven dat de doorwerking van de Richtlijn voor Nederland beperkt is op dit punt, daar Nederland koploper is en mede als voorbeeld voor de inrichting van de Richtlijn heeft gediend. Incidenteel vraagt de Richtlijn nieuwe informatievoorziening, zoals de publicatie van een niet technische samenvatting van de verleende projectvergunningen. Op dit punt is dus wel sprake van uitbreiding van de informatievoorziening.

Naar boven