Vragen van de leden Oskam en Rog (beiden CDA) aan de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het blowverbod op scholen in Amsterdam (ingezonden 13 december 2012).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 5 februari 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1012.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het plan van de gemeente Amsterdam om vanaf 1 januari 2013 een blowverbod op schoolpleinen te introduceren?1

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Bent u het met de burgemeester van Amsterdam eens dat scholen behoefte hebben aan een wettelijk kader als steun in de rug bij het hanteren van drugsbeleid op of rond het schoolplein? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt dat met uw reactie op soortgelijke vragen tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

Antwoord op vraag 2

Zoals gemeld tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderschrijft het kabinet het belang van een gezonde schoolomgeving. Daarom zet het kabinet in op voorlichting en ondersteuning van scholen op dit gebied. De betrokken ministeries trekken samen op om een gezonde schoolomgeving te versterken en verkennen de mogelijkheden om de regels aan te scherpen. Het staat de gemeente Amsterdam vrij om aanvullende maatregelen te treffen gericht op de lokale situatie.

Vraag 3

Deelt u de mening dat het bevorderen van een blowverbod op schoolpleinen wel het minste is wat gedaan kan worden, zeker in het licht van het afzien door het kabinet van een afstandscriterium van 350 meter tussen coffeeshops en scholen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 3

Het kabinet heeft in het kader van het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren ingezet op lokaal maatwerk. Vanwege deze keuze wordt het door het vorige kabinet voorgenomen afstandscriterium van 350 meter nu niet via landelijke regels opgelegd. Een groot aantal gemeenten met een coffeeshop hanteert reeds een afstandscriterium. De meeste gemeenten hanteren daarbij een afstand van 250 meter, conform de tussen de VNG en de toenmalige ministers van BZK en Justitie in 2008 gemaakte afspraak, maar zouden ook een ruimere afstand kunnen hanteren. Daarnaast kunnen gemeenten aanvullende maatregelen treffen wanneer de lokale situatie daarom vraagt, bijvoorbeeld in de vorm van specifieke openings- en sluitingstijden voor coffeeshops.

Vraag 4

Hoe oordeelt u over het voornemen van de gemeente Amsterdam in het licht van de uitspraak van de Raad van State, waarin aangegeven wordt dat een blowverbod in strijd is met de Opiumwet?2

Vraag 5

Als u van oordeel bent dat dit blowverbod, gelet op het oordeel van de Raad van State, verbindende kracht mist, welke handvatten ziet u dan om handhavend op te treden tegen overlast die gepaard kan gaan met blowen?

Antwoord op vraag 4 en 5

Per 1 januari 2012 is de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie – naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 13 juli 2011 – op zodanige wijze gewijzigd dat strafrechtelijke vervolging op basis van de Opiumwet kan plaatsvinden bij het aanwezig hebben van een hoeveelheid tot en met 5 gram hennepproducten. Gemeenten hebben dan ook de mogelijkheid om op basis van de Aanwijzing Opiumwet in de lokale driehoek afspraken te maken over de hantering en handhaving van een blowverbod. Zoals ook blijkt uit de «beleidsbrief coffeeshops» van 11 december 2012 van de burgemeester van Amsterdam aan de leden van de raadscommissie Algemene Zaken, is het recente voornemen van Amsterdam hierop gebaseerd.

Vraag 6

Kan een gemeente ook een gebied aanwijzen en bepalen dat blowen (al dan niet in groepsverband) in dat gebied altijd een verstoring van de openbare orde vormt? Kan daartegen altijd worden opgetreden met het instrumentarium dat de Gemeentewet biedt? Zo ja, kan de gemeente er ook voor kiezen om haar gehele grondgebied als zodanig aan te wijzen?

Vraag 7

Kan een gemeente, in overleg met de lokale driehoek, ook besluiten om blowen aan te pakken rechtstreeks op grond van de Opiumwet (waar immers het voorhanden hebben van softdrugs strafbaar is gesteld) en daarmee dus afwijken van het gedoogbeleid?

Antwoord op vraag 6 en 7

In zijn uitspraak van 13 juli 2011 heeft de Raad van State geoordeeld dat een blowverbod in de APV onverbindend is, omdat het gebruik of openlijk voorhanden hebben van softdrugs reeds strafbaar is gesteld in de Opiumwet. Het instellen van een blowverbod is sinds 1 januari 2012 wel mogelijk door aanpassing van de Aanwijzing Opiumwet van het OM (zie het antwoord op vragen 4 en3.

Overigens heeft het OM in Amsterdam en Rotterdam proefprocessen aangespannen inzake het blowverbod in relatie tot de APV. De kantonrechter in Amsterdam heeft op 24 oktober 2012 geoordeeld dat de gemeente Amsterdam blowen wel strafbaar mag stellen in de APV, nu die bepaling is geschreven met het oog op de bescherming van de openbare orde en niet met het oog op de door de Opiumwet beoogde bescherming van de volksgezondheid. Het proefproces in Amsterdam wordt in januari voortgezet in hoger beroep. Het proefproces in Rotterdam heeft op 17 januari 2013 plaatsgevonden. De kantonrechter zal op 31 januari 2013 uitspraak doen.


X Noot
1

«Blowverbod op school», Telegraaf 12 december 2012

X Noot
2

Raad van State, zaaknummer 201009884/1/H3

X Noot
3

Raad van State, zaaknummer 201009884/1/H3

Naar boven