Vragen van de leden Heijnen en Groot (beiden PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën over de wenselijkheid van schatkistbankieren voor decentrale overheden (ingezonden 14 oktober 2011).

Antwoord van minister Donner (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de minister van Financiën (ontvangen 28 november 2011).

Vraag 1

Heeft u de column «Provincies beleggen met geleend geld» gelezen?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe ervaart u de lijstjes van decentrale overheden die middelen hebben belegd in, of uitstaan bij, een financiële instelling, die in de problemen is? Deelt u de mening dat uit dergelijke lijstjes blijkt dat lagere overheden onnodige risico’s nemen en dat de overheid als geheel onnodig geld rondpompt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat decentrale overheden nog producten af kunnen nemen van financiële instellingen die in het nauw raken?

Antwoord 2

Voor het inkaderen van de risico’s die decentrale overheden kunnen lopen met hun uitzettingen heb ik een kader vastgelegd in de Wet Financiering decentrale overheden en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden. Binnen deze kaders zijn decentrale overheden autonoom in de vormgeving en invulling van hun treasurybeleid. Gemeenteraden (c.q. gedeputeerde staten) kunnen zelf nog strengere voorwaarden vastleggen in hun financiële verordening, die door de gemeenteraad (c.q. provinciale staten) wordt vastgesteld. Om risico’s verder in te perken zijn, naar aanleiding van verliezen die decentrale overheden destijds opliepen bij Lehman Brothers en in IJsland, de randvoorwaarden voor het wegzetten van overtollige middelen verder aangescherpt. Ik acht het binnen het geschetste wettelijke kader de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden bij welke instellingen en in welke Europese lidstaten zij hun overtollige gelden wegzetten. Ondanks de beperkingen die dit wettelijke kader stelt, gaat het uitzetten van overtollige middelen bij tegenpartijen altijd gepaard met enige vorm van risico. Voor decentrale overheden die op zoek zijn naar het zonder kosten risicoarm uitzetten van geld tegen een relatief aantrekkelijk rendement biedt het Rijk de mogelijkheid om overtollige middelen in de schatkist aan te houden, via het zogenaamde schatkistbankieren.

Vraag 3

Hoeveel en welke decentrale overheden maken op dit moment gebruik van de faciliteit voor integraal of partieel schatkistbankieren? Hoeveel vermogen is er op deze manier veilig in de schatkist ondergebracht en welk percentage van de vermogens van decentrale overheden bedraagt dit?

Antwoord 3

Aangezien Financiën een geheimhoudingsplicht heeft naar de instellingen die vrijwillig deelnemen aan het schatkistbankieren kunnen deze in beginsel niet met naam en toenaam worden vermeld. Wel is inmiddels algemeen bekend dat de provincie Noord-Holland voor integraal schatkistbankieren heeft gekozen. Zij is vooralsnog het enige decentrale overheidsorgaan dat voor deze variant heeft gekozen. Daarnaast is er met drie decentrale overheden een zogenaamde overeenkomst partieel schatkistbankieren afgesloten. Met deze overeenkomst kunnen instellingen naar eigen inzicht – een deel van – hun overtollige middelen in deposito’s bij de Staat uitzetten. Van deze faciliteit wordt slechts mondjesmaat gebruik gemaakt. Concluderend kan worden gesteld dat slechts een zeer gering deel van de overtollige middelen die door de decentrale overheden worden beheerd in de schatkist wordt aangehouden.

Vraag 4

Heeft u signalen dat provincies en gemeenten zelf vreemd vermogen aantrekken om hiermee te beleggen? Vindt u het wenselijk dat decentrale overheden op deze manier bankieren? Heeft u de afgelopen jaren overtredingen geconstateerd van de wet (financiering decentrale overheden) Fido bij het aantrekken van leningen door gemeenten en provincies?

Antwoord 4

Op basis van de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) is het niet toegestaan voor provincies en gemeenten om leningen aan te gaan met het enkele doel de aangetrokken gelden tegen een hoger rendement uit te zetten.

Als financieel toezichthouder beschik ik over de relevante informatie van provincies op dit terrein. Ik heb geen signalen dat provincies vreemd vermogen aantrekken om te beleggen. De afgelopen jaren heb ik bij de provincies geen overtredingen van de Wet fido geconstateerd en ook geen signalen daarover vanuit de horizontale keten (accountant) gekregen. Ook omtrent gemeenten zijn mij geen dergelijke signalen bekend.

Vraag 5

Wat is er door de regering gedaan aan de ontwikkeling van het schatkistbankieren door decentrale overheden sinds de aanbieding aan de Kamer van een rapport over schatkistbankieren op 13 april 2010? Ziet u in de aanhoudende onrust op de financiële markten aanleiding om de wenselijkheid van verplicht integraal schatkistbankieren opnieuw te overwegen?

Antwoord 5

In de aanbiedingsbrief bij het rapport dat op 13 april 2010 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 362, nr. 1) is aangegeven dat het kabinet op basis van het rapport vaststelde dat integraal schatkistbankieren inclusief leenfaciliteit de risico’s voor medeoverheden vermindert en voor de collectieve sector als geheel financieel voordelig kan zijn. Tegelijkertijd deelde het kabinet tevens de zorgen uit het rapport dat potentieel sprake is van negatieve consequenties voor de sectorbanken en de bij hen achterblijvende klanten (waaronder woningcorporaties en zorginstellingen), mochten grote aantallen decentrale overheden besluiten tot deelname aan integraal schatkistbankieren. Deze effecten zijn in de huidige marktomstandigheden waarschijnlijk groter dan in de omstandigheden van voor de kredietcrisis waar het rapport van uitgaat.

Dit standpunt is tot op heden onveranderd. Wel worden vanuit Financiën continu en proactief de voordelen van het schatkistbankieren uitgedragen naar alle potentiële deelnemers, waaronder ook de decentrale overheden, in de vorm van presentaties in diverse fora en nieuwsbrieven. Ook kunnen decentrale overheden inmiddels gebruik maken van de roodstandfaciliteit waardoor het integraal schatkistbankieren voor hen (nog) aantrekkelijker is geworden. Mede gegeven de recente ontwikkelingen op financiële markten en de risico’s die ook decentrale overheden daar lopen, wil ik op korte termijn met – de koepels van – decentrale overheden in gesprek om met hen van gedachten te wisselen over de vraag in hoeverre schatkistbankieren kan bijdragen aan het verder reduceren van risico’s op de overtollige middelen die door hen worden uitgezet en welke barrières zij hierbij mogelijk ervaren gegeven de huidige geringe deelname.

Vraag 6

Indien verplicht integraal schatkistbankieren geen begaanbare weg blijkt, is de regering dan bereid te overwegen om lagere overheden een hogere creditrente te bieden en dit eventueel te dekken door iets lagere uitkeringen aan het Gemeente- en Provinciefonds? Deelt u de mening dat op deze manier zonder budgettaire derving de financiële risico’s bij de lagere overheden drastisch kunnen worden beperkt?

Antwoord 6

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, ga ik eerst in gesprek met de decentrale overheden over schatkistbankieren. Ik sluit op voorhand geen opties uit om te onderzoeken in hoeverre we de participatie verder kunnen vergroten.


X Noot
1

Financieel Dagblad van 12 oktober 2011.

Naar boven