Vragen van het lid Ouwehand (Partij voor de Dieren) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de toekomst van apen en andere proefdieren in verband met de reorganisatie bij MSD-Organon (ingezonden 5 oktober 2011).

Antwoord van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 21 november 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 475.

Vraag 1

Welke proefdieren waren in welke aantallen aanwezig bij het sluiten van de activiteiten op het gebied van de vroege research bij MSD in Oss en Schaijk?

Antwoord 1

Alle vergunninghouders dienen jaarlijks vóór 15 maart informatie te verstrekken aan de nVWA over de verrichte dierproeven en de bij de vergunninghoudende instelling aanwezige proefdieren in het voorafgaande jaar. Deze door de vergunninghouders verstrekte gegevens worden door de nVWA in het jaarrapport «Zo doende» openbaar gemaakt. Er worden geen naar individuele vergunninghouders herleidbare gegevens openbaar gemaakt.

Vraag 2

Kunt u een overzicht geven wat er met de proefdieren, die bij sluiting van de onderzoeksactiviteiten nog op het bedrijf aanwezig waren, tot nu toe is gebeurd? Wat heeft het bedrijf tot nu toe gedaan om voor deze dieren een goed nieuw onderkomen te vinden?

Antwoord 2

Er worden geen naar individuele vergunninghouders herleidbare gegevens openbaar gemaakt. Ik vind het belangrijk dat goed wordt omgegaan met deze dieren. We hebben hiervoor de Wet op de dierproeven, die hiervoor regels stelt. Bij navraag geeft MSD aan het van belang te vinden een minimaal gelijkwaardige vorm van opvang en verzorging te realiseren, waar de huidige mate van socialisatie van de dieren gehandhaafd kan worden. Het bedrijf is op zoek naar een goede oplossing.

Vraag 3

Is het waar dat er nog steeds dieren bij MSD-Organon zitten, waaronder ca. 80 apen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de aantallen dieren per diersoort? Zo neen, waarom is dit niet bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) bekend?

Antwoord 3

Zie het antwoord op vraag 1. De gegevens zijn bekend bij de nVWA, maar worden niet naar individuele vergunninghouders herleidbaar, openbaar gemaakt.

Vraag 4

Hoe worden en/of werden de apen bij MSD-Organon gehuisvest? Kunt u een overzicht geven welke en hoeveel apen in sociale groepen worden en/of werden gehouden, en welke en hoeveel apen individueel gehuisvest werden en/of worden?

Antwoord 4

Voor huisvesting van proefdieren zijn in de Wet op de dierproeven uitgebreide huisvestingsnormen opgenomen. Alle vergunninghouders moeten aan deze huisvestingsnormen voldoen. De nVWA houdt hier toezicht op. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.

Vraag 5

Wat gaat er met de nog bij MSD-Organon aanwezige apen en andere dieren gebeuren? Kunt u garanderen dat deze dieren niet worden afgemaakt of naar andere laboratoria worden overgeplaatst, maar dat er een uitplaatsing op touw wordt gezet naar opvangcentra waar de ex-laboratoriumdieren de rest van hun leven mogen slijten?

Antwoord 5

De bestemming van de proefdieren na de proef is geheel de verantwoording van de vergunninghouders op grond van de Wet op de dierproeven. In de Wet op de dierproeven is geregeld (art. 1, lid 4) dat alle aanwezige dieren, dus ook dieren die gebruikt zijn als proefdieren, dezelfde bescherming qua welzijn, verzorging en huisvesting genieten. Hiermee wordt het dierenwelzijn gewaarborgd.

De Nederlandse regelgeving voor de verzorging en opvang van dieren die gebruikt zijn als proefdieren wordt binnenkort herzien. Op 20 oktober 2010 is EU-richtlijn 2010/63/EU gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Op dit moment loopt een traject ter implementatie van deze richtlijn in nationale wetgeving. Ingevolge art. 61 dienen de lidstaten uiterlijk op 10 november 2012 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten passen de bepalingen met ingang van 1 januari 2013 toe (eveneens art. 61).

Vraag 6

Onderschrijft u dat van artikel 28 van de nieuwe Europese richtlijn een zorgplicht van de gebruikers uitgaat om ex-proefapen, mits gezond, uit te plaatsen bij een gespecialiseerd opvangcentrum? Zo ja, bent u bereid MSD hierop aan te spreken, en hen op te dragen de mogelijkheden te onderzoeken om de apen te laten uitplaatsen in een opvangcentrum?

Antwoord 6

In art. 17 van de nog te implementeren EU-richtlijn 2010/63/EU wordt beschreven welke procedure gevolgd dient te worden voor dieren aan het einde van een proef en in artikel 19 staat de procedure inzake vrijlating of adoptie. Kortweg komt het erop neer dat de beslissing wat de mogelijkheden voor een proefdier zijn aan het eind van een dierproef aan de deskundige/dierenarts wordt overgelaten, die daarbij een zorgvuldige afweging maakt en het leed voor dieren zoveel mogelijk probeert te vermijden en te beperken. Ervan uitgaand dat u abusievelijk artikel 28 aanhaalt waar u artikel 29 van de EU-richtlijn bedoelt, kan ik u mededelen dat in de onderhavige situatie vooralsnog de eerder genoemde artikelen 17 en 19 eerst aan de orde zouden moeten komen. Artikel 29, die nader ingaat op de door fokkers te hanteren regeling voor adoptie en vrijlating van dieren indien lidstaten ingevolge art. 19 adoptie toelaten, zou niet aan de orde zijn.

Op dit moment is de Wet op de dierproeven nog het vigerende wettelijke kader zowel voor de vergunninghouders als voor de nVWA, die toezicht uitoefent op de naleving ervan.

Zowel in de huidige Wet op de dierproeven als in de nieuwe richtlijn ligt de verantwoordelijkheid voor zowel de beslissing over eventueel hergebruik, doden van een proefdier als de beslissing over vrijlating en adoptie bij de vergunninghouder.

Ik zal de nVWA vragen om in deze situatie van reorganisatie extra te letten op een zorgvuldige behandeling van deze proefdieren.

Naar boven