Vragen van het lid Koşer Kaya (D66) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over beperkte representativiteit vakbondsleden (ingezonden 11 oktober 2011).

Antwoord van minister Kamp (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 31 oktober 2011).

Vraag 1

Wat is uw reactie op het bericht «Vakbeweging telt steeds meer 65-plussers»?1

Antwoord 1

Het bericht schetst een bekende ontwikkeling. De vergrijzing van de vakbond in combinatie met een dalende organisatiegraad van de vakbond is een ontwikkeling die al enige tijd gaande is. In andere landen in West Europa, zoals Duitsland, Engeland en Zweden, zien we vergelijkbare ontwikkelingen. Ook andere maatschappelijke organisaties hebben te maken met relatief sterke vergrijzing, veelal in combinatie met dalende ledenaantallen.

Vraag 2

Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat vakbonden sneller vergrijzen dan de bevolking? Hoe kan het dat het aantal vakbondsleden van 65-plus de afgelopen twintig jaar met 6,8% is toegenomen, terwijl het aantal 65-plussers in de bevolking met 2,3% toenam? Hoe kan het dat 60% van de vakbondsleden tot 65 jaar tussen 45 en 65 jaar oud is, terwijl dit percentage in de samenleving op slechts 40% ligt? Hoe kan het dat het aandeel vakbondsleden onder 25 jaar in de afgelopen twintig jaar is gedaald van 10% naar 4%?

Antwoord 2

Ik constateer met u dat het aantal vakbondsleden tussen de 45 en 65 jaar gestaag toeneemt en dat in verhouding tot de beroepsbevolking deze groep oververtegenwoordigd is. De dalende organisatiegraad en de «scheve» verdeling ten opzichte van de beroepsbevolking is mede het gevolg van feit dat relatief weinig jongeren lid worden van de vakorganisaties.

Uit onderzoek (TNO, NEA 2009) is gebleken dat de belangrijkste reden voor jongeren om geen lid te worden van de vakbond is dat mensen niet stil staan bij de mogelijkheid om lid te worden. Achtergrond kan zijn dat mensen niet perse lid hoeven te zijn van de vakbond om toch te kunnen profiteren van alle voordelen, zoals de cao en O&O fondsen. Het aantal jongeren is overigens het afgelopen jaar wel voor het eerst sinds 1993 toegenomen (met 3 000).

Vraag 3

Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de vakbonden? Hoe kan het dat slechts een derde van de vakbondsleden vrouw is?

Antwoord 3

De lagere organisatiegraad van vrouwen is een historisch gegeven. Echter, het aantal vrouwelijke vakbondsleden stijgt inmiddels al gedurende twintig jaar (van 332 duizend in 1991 tot 647 duizend in 2011). Ook in het afgelopen jaar is het aantal vrouwen dat lid is geworden toegenomen (met 20 duizend). Deze ontwikkeling zou het gevolg kunnen zijn van de stijgende participatiegraad van vrouwen.

Vraag 4

Vindt u het wenselijk als vakbonden een representatieve afspiegeling van de bevolking – of tenminste het werknemersbestand – zijn? Klopt het dat vakbonden de belangen van hun leden behartigen? Denkt u in dat kader dat de samenstelling van het ledenbestand invloed heeft op de adviezen en inzet van de vakbonden?

Antwoord 4

Een doel van de vakbeweging is om de belangen van hun leden te behartigen. Ervaring leert dat de vakbonden daarnaast ook oog hebben voor het algemeen belang. Dit is kenmerkend voor het Nederlandse poldermodel.

Het is de verantwoordelijkheid van de vakbonden om leden te werven. Iedereen in Nederland kan lid worden van een vakbond. Uit het onderzoek van het CBS blijkt dat alle onderscheiden groepen binnen de vakbond zijn vertegenwoordigd.

Vraag 5

Onderneemt u initiatieven om te stimuleren dat vakbonden een betere afspiegeling van de bevolking worden? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen een organisatie als «Alternatief voor vakbond»?

Antwoord 5

Het is een zaak van de vakbonden om leden aan zich te binden. Daar ga ik niet over. Dit geldt ook voor «Alternatief voor vakbond».


X Noot
1

CBS Webmagazine, 11 juli 2011, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2011/2011–3490-wm.htm

Naar boven