Vragen van de leden Hamer en Çelik (beiden PvdA) aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het uitblijven van «exit-gesprekken» met vroegtijdige schoolverlaters (ingezonden 17 juli 2012).

Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 31 augustus 2012).

Vraag 1

Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat 20% van de vroegtijdige schoolverlaters geen gesprek met een schoolafgevaardigde heeft gehad over hun beslissing de school definitief te verlaten, zeker omdat deze risicogroep vijf keer vaker voorkomt in criminaliteitscijfers en twee keer zoveel kans heeft op werkloosheid?1 Zo nee, waarom niet?

Antwoord 1

Ik ben van mening dat het een onwenselijke situatie is dat een vijfde van de voortijdig schoolverlaters met niemand in zijn of haar omgeving heeft gesproken voordat zij de opleiding definitief verlieten. Dat betekent dat zij niet met hun ouders, vrienden of met een vertegenwoordiger van de onderwijsinstelling hebben gesproken voordat zij dit besluit namen. Het is mogelijk dat zij door een gesprek voor het onderwijs behouden hadden kunnen blijven, maar zeker is dat niet. Tachtig procent van de voortijdig schoolverlaters heeft wel met iemand in zijn of haar omgeving over het voornemen om te stoppen gesproken. Buiten hun ouders wenden zij zich het vaakst tot een vertegenwoordiger van de school. De mogelijkheid voor een gesprek wordt dus wel door onderwijsinstellingen geboden, maar niet alle jongeren maken daar gebruik van.

Vraag 2

Deelt u de mening dat er altijd een «exit-gesprek» moet plaatsvinden tussen een afgevaardigde van een school en de (potentiële) vroegtijdige schoolverlater, om de schooluitval alsnog te voorkomen dan wel een vinger te krijgen achter de redenen voor uitval en als school van deze informatie te leren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Ik ben het met u eens dat onderwijsinstellingen er verstandig aan doen om met iedere jongere die voortijdig met de opleiding wil stoppen in gesprek te gaan over zijn of haar motieven. Mogelijk kan de jongere alsnog voor het onderwijs behouden worden door plaatsing op een andere opleiding of andere onderwijsinstelling of door informatie over de gevolgen van stoppen voor zijn of haar arbeidsmarktkansen. Als dat niet aan de orde is, kan een gesprek over de redenen om te stoppen waardevolle informatie opleveren voor de onderwijsinstelling.

Het is aan de onderwijsinstelling om het voeren van exitgesprekken een regulier onderdeel te maken van de uitschrijfprocedure. Overigens worden jongeren na uitschrijving opgeroepen voor een gesprek met de leerplichtambtenaar of RMC-functionaris met als doel ze terug te leiden naar het onderwijs of, als dat niet mogelijk is, naar de arbeidsmarkt.

Ik wil benadrukken dat ook de betrokkenheid van ouders bij de schoolloopbaan van hun kind van groot belang is om uitval te voorkomen. In de gesprekken die met onderwijsinstellingen worden gevoerd breng ik dit in. Ik heb met de MBO-raad en Ingrado afspraken gemaakt over het bevorderen van de ouderbetrokkenheid bij school en bij het verzuim in het bijzonder.

Vraag 3

Wilt u de doelstelling van de PvdA-fractie om het aantal vroegtijdige schoolverlaters de aankomende vier jaar met de helft terug te brengen overnemen, zodat de arbeidsmarktkansen voor een grote groep jongeren beter worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

De doelstelling van het kabinet Balkenende II was om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te halveren van 71 000 in 2002 tot maximaal 35 000 in 2012. Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont. Met een startkwalificatie hebben jongeren betere arbeidsmarktperspectieven. Om die reden heb ik er in 2010 voor gekozen om deze doelstelling verder aan te scherpen tot maximaal 25 000 nieuwe vsv’ers in 2016 en de jaren daarna. Dit is een ambitieuze doelstelling. Op dit moment staat de teller op 38 6002. Rekening houdend met de circa 4 000 jongeren die nu onterecht als voortijdig schoolverlater meegeteld worden, is de oorspronkelijke vsv-doelstelling in feite behaald. Om nog verder te dalen naar maximaal 25 000 vsv’ers in 2016 moeten scholen en gemeenten nog forse inspanningen leveren. Een nog scherpere doelstelling acht ik niet haalbaar.

Vraag 4

Indien u deze doelstelling om het aantal schoolverlaters te halveren steunt, waarom wilt u dan geen «exit-gesprek» tussen de school of opleiding en de vroegtijdige schoolverlater verplichten?

Antwoord 4

Zie het antwoord op vraag 2.

Vraag 5

Is er een verband tussen de slechte begeleiding van schoolverlaters en de stijgende jeugdwerkloosheid, voornamelijk bij allochtone jongeren (zie ook andere vragen van het lid Hamer over een actieplan om de sterk stijgende jeugdwerkloosheid terug te dringen)?

Antwoord 5

De werkloosheid onder jongeren ligt altijd hoger dan de algemene werkloosheid vanwege de jaarlijkse toestroom van schoolverlaters, het gegeven dat jongeren veelal werken op een tijdelijk contract en de conjunctuurgevoeligheid van de sectoren waarin vooral jongeren werkzaam zijn. In tijden van economische teruggang loopt de jeugdwerkloosheid altijd sterker op dan de algemene werkloosheid, maar in tijden van economisch herstel daalt de jeugdwerkloosheid ook sneller.

Niet-westerse allochtone jongeren blijken gemiddeld vaker op een tijdelijk contract werkzaam te zijn dan autochtonen. Dit kan gerelateerd zijn aan het feit dat niet-westerse allochtone jongeren relatief vaker het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten. De arbeidsmarktpositie van jongeren zonder startkwalificatie is slechter dan die jongeren met startkwalificatie. Zo zijn jongeren zonder startkwalificatie relatief vaker werkloos. Het kabinet zet daarom stevig in op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten.


X Noot
1

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. Fact sheet «Vroegtijdige schoolverlaters», 16 juli 2012.

X Noot
2

Voorlopige cijfers schooljaar 2010–2011.

Naar boven