Vragen van het lid Kooiman (SP) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het straffen en behandelen van grafschennisplegers (ingezonden 8 augustus 2012).

Mededeling van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 4 september 2012).

Vraag 1

Kunt u toelichten waarom er op vernieling van «enig goed» (artikel 350 Wetboek van Strafrecht) een hogere straf staat dan op het vernielen of schenden van een graf?1

Vraag 2

Waarom is ervoor gekozen om eenvoudige vernieling wel en grafschennis niet toe te voegen aan de opsomming van artikel 67, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering als gevolg waarvan iemand die een graf schendt of vernielt niet in voorlopige hechtenis kan worden genomen?

Vraag 3

Bent u bekend met het feit dat politieagenten hierdoor in de praktijk soms te weinig tijd hebben om vast te stellen of de grafschennispleger reeds bekend is bij geestelijke gezondheidszorg en/of andere hulpverleners, terwijl het vaak gaat om mensen met psychische problemen? Bent u bekend met het feit dat hierdoor personen die grafschennis gepleegd hebben en overduidelijk (gedwongen) hulp nodig hebben soms weer vroegtijdig zonder behandeling vrijgelaten moeten worden?

Vraag 4

Welke maatregel zou genomen kunnen worden om dit probleem op te lossen? Bent u bereid met voorstellen hiertoe te komen?

Mededeling

Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dat de schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) over het straffen en behandelen van grafschennisplegers (ingezonden 8 augustus 2012) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is.

Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


X Noot
1

Artikel 149 Wetboek van Strafrecht.

Naar boven