Vragen van de leden Jadnanansing en Monasch (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Financiën over hypotheekverstrekking aan mensen met een studieschuld (ingezonden 12 juli 2012).

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 27 augustus 2012).

Vraag 1

Bent u bekend met de website met een uiteenzetting over de wijze waarop banken omgaan met het meewegen van een studieschuld bij een hypotheekaanvraag?1

Antwoord op vraag 1

Ja, ik ben bekend met de website.

Vraag 2 t/m 6

In hoeverre klopt naar uw mening de beschreven berekenwijze van banken vanuit hun gedragscode, waarbij men niet naar de werkelijke financiële maandlasten van een oud-student kijkt, maar waarbij men een norm van 2% over het totale schuldbedrag per maand hanteert?

Hoe verhoudt deze omschrijving zich ten opzichte van uw eerdere beantwoording van eerdere vragen, waarin u onder andere aangaf dat de lasten van de studieschuld worden meegenomen bij hypotheekaanvraag?2

Deelt u de mening dat deze op de website beschreven benadering, de gehanteerde maandlast van de terugbetaling van de studieschuld, in relatie tot de aangevraagde hypotheek, opdrijft?

Hoe beoordeelt u de oproep, dat banken de werkelijke maandlasten van een oud-student moeten meewegen bij de vaststelling van het maximale hypotheekbedrag en niet een normpercentage van 2% per maand over de gehele studieschuld?

Bent u bereid om dit aspect onder de aandacht te brengen bij financiële instellingen, zodat de maandlasten van een studieschuld binnen redelijkheid worden meegewogen voor oud-studenten die voor het eerst een woning willen kopen?

Antwoord op vraag 2 t/m 6

Zoals ook volgt uit de beantwoording op de in vraag 3 genoemde Kamervragen wordt bij het verstrekken van een hypothecair krediet altijd gevraagd naar de gehele financiële positie waaronder eventuele andere schulden (o.a. studieschuld). Dit gebeurt op grond van artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Daarin wordt gesteld dat aanbieders van krediet (waaronder hypothecair krediet) voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet, informatie over de financiële positie van de consument dienen in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Bij het bepalen van de financiële positie van de consument wordt – evenals naar andere vaste lasten – ook gekeken naar de lasten van studieleningen. Ook eventueel aanwezig vermogen van de consument is van invloed op diens financiële positie.

Tot op heden is het echter aan aanbieders zelf om te bepalen hoe zwaar studieschulden worden meegewogen bij het bepalen van de leencapaciteit. De manier waarop dit nu gebeurt, verschilt dan ook per aanbieder. Hoewel uit artikel 4:34 Wft volgt dat er rekening moet worden gehouden met de lasten van studieleningen, is het niet zo dat de norm voor consumptief krediet in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen waar u aan refereert – welke o.a. stelt dat bij een aflopend consumptief krediet ten minste 2% van de oorspronkelijke kredietsom per maand in aanmerking moet worden genomen als financiële lasten – door aanbieders gebruikt moet worden om de maandelijkse lasten van een studielening te berekenen. Uit artikel 1:20 eerste lid, onderdeel a, van de Wft volgt dat studieleningen van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet worden aangemerkt als een consumptief krediet in de zin van de Wft. Studieleningen van DUO hebben een ander karakter dan een consumptief krediet. Het betreft een krediet welke volgens een wettelijke bepaling wordt aangeboden. De voorwaarden van een studielening van DUO – bijvoorbeeld de hoogte van de rente – wijken af van de voorwaarden van een consumptief krediet.

Tegelijkertijd onderkennen de verschillende betrokken partijen dat duidelijkheid en uniformiteit over de berekeningsmethodiek op dit punt wenselijk is voor de consument. Daarom heeft er de laatste maanden overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars en de Autoriteit Financiële Markten. In goed overleg zijn deze partijen overeengekomen dat de hypothecair financier in de toekomst bij de berekening van de aan de studieschuld verbonden maandelijkse financiële lasten in beginsel uitgaat van 0,75% van de oorspronkelijke lening. Indien de consument tussentijds een deel van de studieschuld vervroegd heeft afgelost of wanneer de prestatiebeurs in een gift is omgezet kan de aanbieder dit meenemen in de berekening. Het uitgangspunt is dat de uiteindelijke hoogte van het hypothecair krediet verantwoord blijft. Het genoemde percentage zal bij de bepaling van de leencapaciteit in aanmerking worden genomen als de financiële lasten van de studielening. Dit percentage reflecteert de gemiddelde maandelijkse lasten van een studielening uitgaande van de maximale rente van de nu lopende renteperiodes. Met het oog op de uitvoerbaarheid is gekozen voor een vast percentage, het percentage benadert de werkelijke lasten. De minister van Financiën en ikzelf onderschrijven de overeengekomen berekeningsmethodiek.

Mochten de voorwaarden van studieleningen (zoals het rentepercentage of de aflostermijn) in de toekomst (significant) wijzigen dan zal bezien worden of het gehanteerde percentage moet worden aangepast. Het uitgangspunt blijft het voorkomen van onverantwoord hoge kredietverlening, hetgeen in het belang van de consument is.

De Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars zullen het bovenstaande beleid publiceren op hun websites. Het streven is dat de nieuwe berekeningsmethodiek uiterlijk per 1 april 2013 wordt toegepast. Voor oud-studenten wordt het mogelijk om via MijnDUO inzicht te krijgen in de oorspronkelijke schuld.


X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1794.

Naar boven