Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake het Early Birdprogramma (ingezonden 19 juli 2012).

Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 22 augustus 2012)

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake het Early Birdprogramma?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw reactie op de stelling van de rechtbank dat alle scholen die aan de voorwaarden van toegekende experimenten voldoen ook mogen afwijken van wettelijke bepalingen, zonder een aanvraag in te dienen? Hoe is deze stelling in overeenstemming te brengen met de doelstelling van de Experimentenwet? Onderkent u dat hierdoor de controle op afwijking van wettelijke bepalingen onder druk komt te staan?

Antwoord 2

Op grond van artikel 2 van de Experimentenwet is het niet aan de school zelf maar aan mij om te beslissen of een school mee mag doen aan een experiment. Een experiment wordt in de regel, vooruitlopend op een eventuele wetswijziging, uitgevoerd door een beperkt aantal scholen. Hierbij wordt gecontroleerd op de in het experiment toegestane afwijking van wettelijke bepalingen. Bij welslagen van een experiment kan worden besloten tot een wetswijziging waarbij de bedoelde afwijkingsmogelijkheid voor alle scholen wordt opengesteld.

Vraag 3

Hoe is het oordeel van de rechtbank dat het Early Birdprogramma duidelijk in strijd is met de wet, te rijmen met de uitspraak van de voormalig staatssecretaris «dat er geen enkele aanwijzing is, maar dan ook geen enkele, dat wat in Rotterdam gebeurt zich niet verhoudt tot onze onderwijswetgeving», mede gezien het feit dat in dit debat niet werd gedoeld op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld door de rechtbank ?2

Antwoord 3

De rechtbank heeft geoordeeld dat het te ver gaat om een verbod uit te spreken op het programma EarlyBird. Het oordeel van de rechtbank en de uitspraak van de voormalig staatssecretaris in het betreffende debat komen op dit punt dus overeen.

De rechtbank oordeelt dat de Stichting BOOR en de gemeente Rotterdam slechts onrechtmatig handelen voor zover zij (blijven) toestaan dat EarlyBird-scholen gedurende meer dan 15% van de onderwijstijd per jaar onderwijsactiviteiten aanbieden waarbij de voertaal Engels is. Zolang scholen die met het programma werken niet boven de grens van 15% komen, handelen zij rechtmatig.

Vraag 4

Wat is uw oordeel over de tijdens de comparitie van partijen gedane uitspraken van de onderwijsinspecteurs dat het geen probleem is dat scholen de helft van de tijd in een andere taal lesgeven,3 mede in het licht van dit vonnis? Hoe waarborgt u dat deze visie niet wordt gehanteerd bij de uitoefening van het toezicht door de Inspectie?

Antwoord 4

Nu het vonnis is gewezen, zijn de gedane uitspraken van de onderwijsinspecteurs niet meer relevant. De Inspectie van het Onderwijs zal het vonnis betrekken in haar toezicht.

Vraag 5

Hoe gaat u erop toezien dat de wettelijke bepalingen ook ten aanzien van het gebruik van het Nederlands op de betrokken scholen die geen aanvraag voor een experiment hebben ingediend, worden gehandhaafd? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de omvang van het gebruik van het Engels op deze scholen, gelet op het feit dat het onderzoek van de Inspectie gebaseerd is op zelfrapportage?

Antwoord 5

De rechtbank heeft bepaald dat Stichting BOOR en Rotterdam erop toe moeten zien dat op korte termijn alle EarlyBird-scholen een nieuwe overeenkomst tekenen of er op een andere wijze voor zorg dragen dat de EarlyBird-scholen niet meer dan 15% van 25 uur, dus maximaal 3 uur en drie kwartier per week, besteden aan activiteiten waarbij in het Engels met de leerlingen wordt gecommuniceerd. Uit navraag van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijkt dat het bureau EarlyBird dit bij de aanvang van het nieuwe schooljaar in overeenstemming gebracht zal hebben met het vonnis van de rechtbank. De Inspectie van het Onderwijs ziet er, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 4 al aangaf, op toe dat scholen die met het EarlyBird programma werken niet over de grens van 15% van de onderwijstijd in het Engels heen gaan.

Ik zie geen reden om nader onderzoek in te stellen naar de omvang van het gebruik van het Engels op EarlyBird-scholen die geen aanvraag hebben ingediend voor deelname aan het experiment.

Zie verder mijn antwoord op vraag 2.

Vraag 6

Kunt u aangeven hoeveel subsidie verstrekt wordt voor het experimenteren met vreemde talen in het basisonderwijs?

Antwoord 6

Het ministerie verstrekt aan het Europees Platform middelen via de Regeling Bevordering Internationalisering PO/VO. Het Europees Platform dient deze middelen in te zetten voor het verstrekken van subsidie ter bevordering van de internationale oriëntatie van onderwijsinstellingen. Zo kunnen scholen voor primair onderwijs hier een subsidie aanvragen van maximaal € 3000 per schooljaar. Subsidiabele kosten zijn nascholing van docenten in Nederland en aanschaf van lesmateriaal. 850 Basisscholen hebben hier tot nu toe gebruik van gemaakt.

Verder subsidieert het ministerie onderzoek in het kader van vroeg vreemdetalenonderwijs. Ik heb toegezegd om, op basis van onder andere dit onderzoek, in het najaar van 2012 een plan van aanpak aan de Tweede Kamer te sturen waarin de positie van het Engels in het primair onderwijs zorgvuldig wordt afgewogen.


X Noot
1

Vonnis 11-07-2012, zaaknummer: 318762.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 288, nr. 85, p. 11.

X Noot
3

Proces verbaal 20-05-2011, zaaknummer 318762.

Naar boven