Vragen van het lid Van der Steur (VVD) aan de minister van Veiligheid en Justitie over het verlenen van gratie (ingezonden 2 juli 2012).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 14 augustus 2012) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3098

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het overzicht van gratieverlening in de jaren 2005–2010 in het rapport Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe verklaart u het verschil tussen de ontvangen verzoekschriften en het totaal aantal gegeven beslissingen? Wat is de termijn waarbinnen op een verzoekschrift tot gratie wordt beslist? Hoeveel verzoekschriften worden niet-ontvankelijk verklaard? Is er een overzicht beschikbaar van de aard van de straffen waarvoor gratie wordt gevraagd en een soortgelijk overzicht van de verleende gratie? Kunt u uitleggen wat begrepen moet worden onder «voorwaardelijke gratieverlening» en aan welke voorwaarden moet men dan denken? Wat zijn de criteria op basis waarvan besloten wordt tot toe- of afwijzing van het gratieverzoek?

Antwoord 2

In 2010 zijn in totaal 2 090 gratieverzoeken ontvangen, 1 100 beslissingen genomen en 800 verzoeken buiten behandeling gelaten. De overige verzoeken zijn niet binnen het jaar van indiening beoordeeld. De discrepantie tussen het aantal ontvangen verzoekschriften en het aantal afgegeven beslissingen kan worden verklaard door het aantal verzoeken dat buiten behandeling wordt gelaten en waarop dus geen beslissing volgt. Een buiten behandeling verklaring kan worden vergeleken met een niet-ontvankelijk verklaring in bijvoorbeeld een strafrechtelijke verzoekschriftprocedure.

Een gratieverzoek wordt buiten behandeling gelaten indien het verzoek niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ondertekend, de vereiste bewijsstukken voor de gestelde omstandigheden ontbreken, de opgelegde straf nog niet onherroepelijk is, de straf op het moment van beoordeling van het verzoek reeds is ondergaan of gratie van de opgelegde straf niet mogelijk is.

De Gratiewet voorziet niet in een beslistermijn voor gratieverzoeken. Omdat de gratieprocedure voorts niet onder het regime van de Algemene wet bestuursrecht valt, zijn ook de aldaar genoemde termijnen niet van toepassing. Uit cijfers van de Dienst Justis blijkt overigens dat van de gratieverzoeken die in 2010 zijn behandeld, 84% binnen vier maanden en 96% binnen zes maanden is afgedaan.

Er vindt geen registratie plaats van de aard van de straffen waarvan gratie wordt verleend en de vorm waarin dit gebeurt. Uit het overzicht gratieverlening in de jaren 2005–2010, zoals opgenomen in het rapport Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, blijkt echter dat in 2010 in totaal 340 onvoorwaardelijke graties en 192 graties met voorwaarden zijn verleend.

Op grond van artikel 13 van de Gratiewet kan gratie worden verleend onder voorwaarden. In die gevallen wordt (een deel van de) reeds door de rechter opgelegde straf kwijtgescholden, onder de voorwaarde dat de veroordeelde bijvoorbeeld een werkstraf verricht of schadevergoeding, danwel een geldboete betaalt. Ook kan als voorwaarde worden gesteld dat de veroordeelde gedurende een van te voren bepaalde proeftijd niet recidiveert of zich onder toezicht van de reclassering stelt. Indien de veroordeelde de gestelde voorwaarde(n) niet naleeft, kan het besluit waarbij voorwaardelijk gratie is verleend worden herroepen en wordt de door de rechter opgelegde straf alsnog (verder) ten uitvoer gelegd.

De gronden voor gratie zijn neergelegd in de Gratiewet. Op grond van artikel 2 van deze wet kan gratie worden verleend indien sprake is van omstandigheden waarmee de strafrechter bij de oplegging van de straf geen rekening heeft kunnen houden, of indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de straf danwel de voortzetting daarvan geen met de strafrechttoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. In elke zaak dienen de verschillende belangen zorgvuldig tegen elkaar te worden afgewogen. Omdat elk gratieverzoek individueel wordt bekeken en beoordeeld, bestaat voor de toetsing aan de wettelijke gronden aldus geen standaardbeleid.

Vraag 3

Herkent u zich in het standpunt van het Forum Levenslang dat gratieverlening in feite illusoir zou zijn geworden en dat Nederland door de beperkte mogelijkheden van gratie in strijd zou handelen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), vooral omdat er geen uitzicht zou zijn bij een levenslange straf op vrijlating?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3

Zoals reeds is vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn in 2010 in totaal 340 onvoorwaardelijke graties en 192 graties met voorwaarden verleend. Deze cijfers spreken tegen dat gratieverlening in Nederland illusoir zou zijn. Het standpunt van het Forum Levenslang ziet op de gratieverlening van levenslange vrijheidsstraffen. Ook voor gratieverzoeken die zien op zaken waarin een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, geldt dat deze – evenals alle andere gratieverzoeken – conform de in de Gratiewet voorgeschreven procedure worden afgehandeld.

In het antwoord op eerdere Kamervragen3 heb ik reeds uiteengezet dat na binnenkomst van het gratieverzoek zowel de rechter die de straf heeft opgelegd, als het openbaar ministerie om advies wordt gevraagd over het verzoek. Zij kunnen desgewenst om een psychiatrisch rapport verzoeken. Aan de hand van voornoemde adviezen wordt vervolgens op basis van individuele omstandigheden en met inachtneming van maatschappelijke belangen en de belangen van de slachtoffers en nabestaanden op het verzoek beslist.

Een verzoek tot gratie leidt in de praktijk tot toewijzing indien de omstandigheden van het geval maken dat de levenslanggestrafte in vrijheid moet worden gesteld. Ik heb in het antwoord op de hiervoor genoemde Kamervragen ook al gemeld dat dit nog is gebeurd in 2009 bij een levenslanggestrafte die in Duitsland was veroordeeld wegens een dubbele moord en die zijn straf in Nederland uitzat. Hij kreeg gratie omdat hij ongeneeslijk ziek was en nog maar kort te leven zou hebben. Deze zaak illustreert dat niet alleen de mogelijkheid tot verkorting bestaat, maar dat daar feitelijk ook gebruik van kan worden gemaakt. Dit neemt niet weg dat de ernst van het feit en de vergeldingscomponent kunnen meebrengen dat met de tenuitvoerlegging van de straf nog steeds een met de strafrechttoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Indien er sprake van zou zijn dat een levenslanggestrafte nog steeds een gevaar vormt voor de samenleving is dit bij de beslissing al dan niet gratie te verlenen uiteraard een doorslaggevend punt van afweging. De stelling dat een in Nederland opgelegde levenslange gevangenisstraf nimmer wordt verkort zodat de mogelijkheid van verkorting feitelijk niet bestaat, is echter onjuist. De Nederlandse wet en regelgeving komt daarom volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad4 dan ook niet in strijd met artikel 3 EVRM.


X Noot
1

WODC. 2011. Rechtspleging Civiel en Bestuur 2010. Meppel: Boom Juridische Uitgevers.

X Noot
2

Forum Levenslang. 2011. «Factscheet; Feitelijke Gegevens over de Levenslange Gevangenisstraf.» 2e gew. En herz. Druk. Stichting Forum Levenslang  <www.forumlevenslang.nl>

X Noot
3

TK, vergaderjaar 2011–2012, 832.

X Noot
4

HR 16 juni 2009 (LJN: BF3741).

Naar boven