Vragen van het lid El Fassed (GroenLinks) aan de minister-president en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over online privacy (ingezonden 13 juni 2012).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 25 juli 2012).

Vraag 1

Herinnert u zich eerdere vragen over online privacy1 die u onbeantwoord laat met een beroep op het belang van de staat ex artikel 68 van de Grondwet? Zo ja, wanneer heeft u, conform de aanwijzing van de minister-president van 23 oktober 19852, uw voornemen om een beroep te doen op deze verschoningsgrond in de ministerraad aan de orde gesteld? Was hierop uw reactie?

Antwoord

Ik herinner mij de eerdere vragen. Zoals bekend zijn de beraadslagingen in de Ministerraad vertrouwelijk en worden hierover geen mededelingen gedaan.

Vraag 2

Bent u van mening dat de door u gegeven reden om de informatie te weigeren, valt binnen de invulling van het begrip «belang van de staat,» zoals die is gegeven in de door u aangehaalde van brief van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3? Op welk onderdeel?

Antwoord

Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp heb gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1467) verzet het belang van de opsporing en vervolging zich tegen het verstrekken van de cijfers zoals door u gevraagd. De bedoelde brief over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet gaat in paragraaf 5 uitvoerig en aan de hand van een (niet-uitputtende) lijst voorbeelden in op het begrip «belang van de staat». Daarbij komt ook de openbaarmaking van gegevens die de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou frustreren aan de orde.

Vraag 3

Zou u alsnog willen aangeven of u van mening bent dat voor het aftappen van telefoons en sociale media door opsporingsautoriteiten dezelfde juridische en democratische controlemechanismen moeten gelden?

Antwoord

Het is van belang het onderscheid te benadrukken tussen het aftappen van telefoons en het vorderen van gegevens bij sociale media, omdat hiervoor verschillende wettelijke kaders gelden. Aftappen vindt plaats op grond van artikelen 126n/t van het Wetboek van strafvordering, en vereist een machtiging van de rechter-commissaris. Het vorderen van gegevens vindt plaats op grond van artikel 126nd van het Wetboek van strafvordering, en vereist een vordering van de officier van justitie. Deze kaders worden door de wetgever bepaald. Het parlement is daar dus bij betrokken. De wettelijke kaders zorgen er ook voor dat op de inzet van deze opsporingsmiddelen in een individuele zaak juridische controle door de rechter mogelijk is.

Vraag 4

Bent u bekend met het bericht «Politie tegenstrijdig over opvragingen bij sociale netwerken,»4 waaruit blijkt dat het politiekorps Limburg-Zuid wel gegevens heeft verstrekt over het opvragen van informatie bij sociale media?

Antwoord

Ja.

Vraag 5

Bent u van mening dat het politiekorps Limburg-Zuid door het verstrekken van de gegevens heeft gehandeld in strijd met het belang van de staat?

Antwoord

Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp heb gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1467) zijn de korpschef van het KLPD en de voorzitter van het College van procureurs-generaal van oordeel dat het belang van opsporing en vervolging zich verzet tegen het verstrekken van deze gegevens. Ik deel dit oordeel, en ben dan ook van mening dat het korps Limburg-Zuid deze gegevens niet had moeten verstrekken.


X Noot
1

Ingezonden 21 mei 2012, vraagnummer 2012Z10110.

X Noot
2

Kamerstuk 19 553 (R1307), nr. 118.

X Noot
3

Kamerstuk 28 362, nr. 2.

Naar boven