Vragen van de leden Omtzigt en Van Toorenburg (beiden CDA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken over het feit dat de vader van de ontvoerde minderjarige I.A. hoogstwaarschijnlijk nog steeds in Libië verblijft, terwijl hij bij verstek voor moord op de moeder van I.A. veroordeeld is (ingezonden 24 augustus 2011).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), mede namens de minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 14 oktober 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3670.

Vraag 1

Herinnert u zich dat u op 21 juni 2011 aan de Kamer schreef: «Indien zich belangrijke veranderingen voordoen in Libië zal worden beoordeeld of het op dat moment wel mogelijk is de Libische autoriteiten om medewerking in deze zaak te verzoeken.»?1

Antwoord 1

Ja.

De Nederlandse overheid wil de openingen die de ontwikkelingen in Libië bieden, zoveel mogelijk benutten om voortgang te boeken in deze tragische kwestie. Daarover is onlangs gesproken met de grootouders van I.A. In dat gesprek is toegezegd om de zaak onder de aandacht te brengen bij het nieuwe bewind in Libië, zodra zich een mogelijkheid voordoet. Hierbij is wel de kanttekening geplaatst dat Libië op dit moment een uiterst turbulente en fragiele periode doormaakt en er nog geen sprake is van een optimaal functionerende overheid.

Vraag 2

Bent u bereid om bij contacten met het nieuwe bewind in Libië te pleiten voor snelle uitlevering, zodat recht gedaan wordt in deze zaak?

Antwoord 2

De Nederlandse overheid blijft alert op mogelijkheden om uitlevering te realiseren. Vooralsnog verbiedt de Libische wetgeving echter de uitlevering van eigen onderdanen. Veel landen kennen een dergelijk verbod. Hoewel er een nieuw bewind is in Libië, heb ik niet de verwachting dat dit op korte termijn anders zal zijn.

Vraag 3

Bent u bereid om het besluit om de vader niet op de nationale opsporingslijst te plaatsen te heroverwegen?

Antwoord 3

Aangezien bekend is dat betrokkene nog steeds in Libië verblijft, ziet het Openbaar Ministerie geen aanleiding dit besluit te heroverwegen. Ik verwijs hieromtrent naar de beantwoording van de door de leden Omtzigt en Van Toorenburg gestelde vragen, ingezonden op 17 juni 2011 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2851).

Vraag 4

Welke andere inspanningen doet u op dit moment om ervoor te zorgen dat deze man opgespoord wordt?

Antwoord 4

Het Openbaar Ministerie heeft nauwelijks mogelijkheden betrokkene in Libië op te sporen, omdat het aldaar geen opsporingsbevoegdheden heeft.

Doordat er nog geen geïnstitutionaliseerde samenwerking met het nieuwe Libische bewind bestaat en mede gelet op de voortdurende onduidelijke situatie in het land, zijn er op dít moment geen andere mogelijkheden dan het plaatsen van een nationale en internationale signalering in het opsporingsregister. Deze signaleringen hebben reeds plaatsgevonden.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2892.

Naar boven