Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over Nederlandse oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes (ingezonden 23 februari 2012).

Antwoord van minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken), mede namens de ministers van Defensie en Veiligheid en Justitie (ontvangen 12 juli 2012).

Vraag 1

Kent u het bericht «Drees: executies in Indië niet vervolgen»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is het waar dat in drie maanden tijd op Zuid-Celebes drieduizend Indonesiërs sneuvelden, van wie velen door standrechtelijke executies door Nederlandse militairen en dat de militaire, politieke en justitiële top van Nederland al in 1947 op de hoogte was van deze oorlogsmisdaden? Is het ook waar dat op één dag in een dorp maar liefst driehonderd mensen werden gedood? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 2

Het dekolonisatieproces is aan beide kanten met gewelddadige acties gepaard gegaan. Voor wat betreft de zaak waarnaar u vraagt, verwijzen wij naar de Excessennota. Zoals uiteengezet in de daarbij behorende bijlage betreffende de Zuid-Celebesaffaire (1969, Kamerstuk 10 008, nr. 3, bijlage 2) en in later historisch onderzoek, zijn bij een reeks van acties uitgevoerd door het Depot Speciale Troepen (D.S.T.) en andere onderdelen van het KNIL tussen 11 december 1946 en eind maart 1947 in verschillende streken van Zuid-Celebes ruim 3 000 mensen omgekomen, waaronder 350–400 mensen bij een actie in het dorp Galoeng-Galoeng.

Op basis van de Excessennota en andere historische bronnen kan worden geconcludeerd dat in Nederlands-Indië de politieke en militaire leiding vanaf december 1946 was geïnformeerd over de wijze waarop het D.S.T. in Zuid-Celebes optrad. In februari 1947 was ook minister-president Beel hiervan op de hoogte.

Vraag 3

Is het verder waar dat Kapitein Raymond Westerling de opdracht kreeg het gebied rond de hoofdstad van Zuid-Celebes te zuiveren van «rampokkers» en dat hij daarbij de bevoegdheid kreeg tegenstanders te executeren? Is het ook waar dat ondergeschikten van Westerling ertoe overgingen reeds veroordeelde gevangenen te executeren?

Antwoord 3

In de bijlage van de Excessennota betreffende de Zuid-Celebesaffaire (1969, Kamerstuk 10 008, nr. 3, bijlage 2) wordt het optreden van kapitein Westerling en zijn ondergeschikten uitgebreid beschreven.

Vraag 4

Waarom werd in 1954 besloten om niemand te vervolgen voor de oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen op het Indische Zuid-Celebes? Deelt u de mening dat dit een onjuiste beslissing was?

Antwoord 4

In 1954 zijn de acties van kapitein Westerling en andere officieren in Zuid-Celebes opnieuw onder de aandacht gekomen. In de Ministerraad is toen besproken dat bij vervolging van Westerling voor de militaire of burgerlijke rechter in Nederland een veroordeling onwaarschijnlijk was omdat de luitenant-Gouverneur-Generaal al voor de soevereiniteitsoverdracht tot seponering van de zaak (tegen Westerling) had besloten. Op 27 december 1954 werd daadwerkelijk besloten niet tot vervolging over te gaan. Die beslissing is genomen op basis van al de relevante informatie.

Vraag 5

Deelt u de opvatting van de toenmalige chef kabinetszaken dat «niet alleen militairen, doch ook hoge burgerlijke autoriteiten in Indonesië zijn tekortgeschoten»? Indien neen, waarom niet?

Antwoord 5

De regering heeft herhaaldelijk erkend dat er excessen van Nederlandse kant zijn geweest tijdens het dekolonisatieproces van Indonesië. De verantwoordelijkheid hiervoor lag bij zowel de militaire als de burgerlijke autoriteiten.

Vraag 6

Deelt u de opvatting van historicus IJzereef dat Nederland met het geheim houden van het rapport uit 1954 over de standrechtelijke executies de doofpot hanteerde? Indien neen, waarom niet?

Antwoord 6

Het rapport over de Zuid-Celebeszaak dat in 1954 is uitgebracht door mr. C. van Rij en mr. W.H.J. Stam is in 1969 ter griffie gedeponeerd ter vertrouwelijke kennisname door de Kamer2. De conclusies van het rapport waren als bijlage bij de Excessennota gevoegd ter algemene kennisneming.

Vraag 7

Deelt u verder de opvatting van de heer IJzereef dat er geen enkel oorlogsrecht was waarop Nederland zich kon beroepen voor het gehanteerde «noodrecht»? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 7

Het indertijd gehanteerde «noodrecht» vloeit niet voort uit het oorlogsrecht.

De regering heeft onder meer bij behandeling van de Excessennota in 1969 erkend dat het in Zuid-Celebes toegepaste standrecht niet geoorloofd was.

Vraag 8

Hoe beoordeelt u de opvatting van advocate Zegveld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet lijdzaam kan afwachten, maar alle zaken opnieuw moet beoordelen en getuigenverklaringen serieus moet nemen? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de daders van de oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes worden vervolgd? Deelt u voorts de mening dat het wenselijk is dat het OM actief werk maakt van deze zaak?

Antwoord 8

De feiten zijn inmiddels verjaard zodat vervolging niet aan de orde is. In dit licht is er geen verdere taak voor het Openbaar Ministerie.

Vraag 9

Bent u bereid de Kamer inzage te geven in het rapport over de oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes?

Antwoord 9

Het rapport is als bijlage bij de Excessennota aan de Tweede kamer vertrouwelijk ter inzage gegeven. Inmiddels is geconstateerd dat het in 2003 als bestanddeel van het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, (1849) 1945–1989 (1994) is overgedragen naar het Nationaal Archief op grond van artikel 12 Archiefwet, zonder beperkingen aan de openbaarheid. Tegen deze achtergrond wordt het rapport ter kennisname door de Kamer ter griffie van de Tweede Kamer neergelegd, waarbij moet worden aangetekend dat in het rapport namen van nog levende personen kunnen voorkomen waarvan de persoonlijke levenssfeer beschermd is.


X Noot
1

de Volkskrant, 22 februari 2012.

X Noot
2

De bijlage is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer bij Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 2932.

Naar boven