Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Dijksma (PvdA), Schouw (D66) en Gesthuizen (SP) aan de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel over het bericht «Oproep: stop uitzetten kinderen» (ingezonden 15 mei 2012).

Antwoord van minister Leers (Immigratie, Integratie en Asiel) (ontvangen 5 juni 2012)

Vraag 1 t/m 4

Bent u bekend met het bericht «Oproep: stop uitzetten kinderen»?1

Hoeveel uitzettingen waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken staan er voor de komende maanden gepland?

Wanneer kan de Tweede Kamer uw reactie verwachten op het rapport «Wachten op je toekomst» van de Kinderombudsman dat op 8 maar jl. is verschenen?

Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de Kinderombudsman en alle geplande uitzettingen waar gewortelde kinderen bij betrokken zijn, uit te stellen tot het initiatiefwetsvoorstel van de leden Samsom en Voordewind is behandeld? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 1 t/m 4

Zoals aangegeven in mijn reactie van 22 mei jl. op het rapport van de Kinderombudsman «Wachten op je Toekomst», acht ik een uitzettingsstop, zoals de Kinderombudsman bepleit, niet in het belang van de betrokken kinderen.

De kern van het initiatiefwetsvoorstel Samsom/Voordewind is dat langdurige onzekerheid dient te worden voorkomen. Door een uitzettingsstop in te stellen, waarbij zowel de duur, als het perspectief voor de betrokkenen onduidelijk is, wordt juist de duur van het verblijf verlengd en de hoop en de onzekerheid gevoed. Dit is niet in het belang van de betrokken kinderen.

Daarmee verhoudt de oproep van de Kinderombudsman zich niet met de – ook door de Kinderombudsman zelf voorgestane – centrale gedachte om vreemdelingen sneller duidelijkheid te geven over hun perspectief.

Bovendien ontstaat door een uitzettingsstop rechtsongelijkheid ten aanzien van diegenen die onder toepassing van staand beleid Nederland hebben verlaten of zijn uitgezet. De Afdeling Advisering van de Raad van State heeft in haar advies bij het initiatiefwetsvoorstel (Kamerstukken II, 33 068, nr. 5) aangegeven dat door de maatregelen van het wetsvoorstel de indruk wordt gewekt dat aan eerdere oordelen feitelijke en juridische kracht wordt ontnomen. Ditzelfde zou gelden indien ik over zou gaan tot een uitzettingsstop.

Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel uitzettingen, waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, er voor de komende maanden gepland zijn. Het gaat hier om informatie die vrijwel op dagelijkse basis verandert. Zo wisselt de uitzetbaarheid, bijvoorbeeld door het starten van nieuwe procedures.

Of tot daadwerkelijke uitzetting wordt overgegaan, is daarnaast nog in belangrijke mate afhankelijk van de vraag of betrokken vreemdeling zelfstandig het vertrek ter hand neemt.

Met zekerheid is te zeggen dat een uitzettingsstop de bereidheid om mee te werken aan zelfstandig vertrek zal verkleinen of volledig zal wegnemen voor vreemdelingen, die nog niet de verblijfstermijnen, zoals geformuleerd in het initiatiefwetsvoorstel, hebben bereikt. Ook valt niet uit te sluiten dat een grotere groep verwacht dat zij uiteindelijk verblijf zullen krijgen. Dit leidt tot onterechte verwachtingen en het stilleggen van het terugkeertraject.

Verder creëert een uitzettingsstop een vorm van nieuw beleid, of loopt daar op zijn minst op vooruit. Het is zuiver om daarover pas besluiten te nemen na de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel.

Ten slotte ben ik eraan gehouden uitvoering te geven aan rechterlijke uitspraken, dan wel bestuursrechtelijke beslissingen waartegen geen beroep meer mogelijk is.

Naar boven