Vragen van de leden Jadnanansing en Plasterk (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hoogleraren accountancy (ingezonden 15 september 2011).

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 7 oktober 2011).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Accountant roert zich te weinig in debat»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u van mening dat accountants, en zeker hoogleraren in dit vakgebied, zich moeten kunnen mengen in het maatschappelijk debat zonder hinder te ondervinden van hun betrekking?

Antwoord 2

Ja. Dit laatste geldt overigens niet uitsluitend voor hoogleraren accountancy, maar breed voor wetenschappers die naast hun hoogleraarschap een functie btnnen een bedrijf vervulien. De onafhankelijke positie van hoogleraren wordt gewaarborgd in de artikelen IV en V van de Gedragscode Wetenschap (te vinden op VSNU.nl).

Vraag 3

Acht u het wenselijk dat veel hoogleraren accountancy tevens in dienst zijn van grote accountantskantoren?

Antwoord 3

Voor een goede wisselwerking tussen theorie en praktijk is het van belang dat hoogleraren hun functie aan een universiteit kunnen combineren met een functie in een bedrijf of in een maatschappelijke organisatie. Dat geldt niet alleen voor de accountancy, maar bijvoorbeeld ook voor de rechtspraak. Het is hierbij van belang, dat de onafhankeiijke positie is gegarandeerd, zie hiervoor het antwoord op vraag 2. Ook is van belang dat er voldoende transparantie bestaat over het vervulien van nevenfuncties en dat universiteiten hun registers op dit punt up-to-date houden.

Ik zal de instellingen hierop aanspreken in het bestuurlijk gesprek dat ik met hen voer.

Vraag 4

Deelt u de mening dat het zelfreinigend vermogen van een belangrijke sector als de accountancy slechts gewaarborgd is indien kritiek van binnenuit geleverd kan worden?

Antwoord 4

Ja. Dit is zeker ook van belang voor accountants, omdat hun werkzaamheden niet alleen voor hun controleclienten, maar ook ten behoeve van het maatschappelijk verkeer worden verricht. Daarom zijn waarden zoals onafhankelijkheid en integriteit voor het werk van de accountant van bijzonder belang.

De inachtneming van dergelijke waarden wordt niet alleen extern geborgd door publiek toezicht, zoals dat door de AFM wordt uitgeoefend, en het bij de Accountantskamer belegde tuchtrecht, maar wordt ook bepaald door de cultuur binnen een sector. Hiervoor is het noodzakelijk dat accountants bereid zijn om elkaar op dergelijke zaken aan te spreken en hierover discussie te voeren, zowel geïnstitutionaliseerd binnen de beroepsorganisatie, als in hun werkomgeving en in diverse vakbladen en discussiefora.

Vraag 5

Deelt u de mening dat vermenging van toezicht- en publieke adviestaken in de accountancy meer dan in menige andere sector, een kwalijke zaak zou zijn?

Antwoord 5

In algemene zin kan niet worden gesteld dat het geven van advies naast het uitoefenen van toezicht zonder meer bezwaarlijk is. Wei dient de controleopdracht van de accountant altijd in onafhankelijkheid te worden verricht.

Vraag 6

Bent u van mening dat, rekening houdend met de wenselijkheid van enige wisselwerking tussen werkveld en academische wereld, er nog sprake is van een voldoende onafhankelijke accountancy als academisch vakgebied?

Antwoord 6

Ja.

Vraag 7

Bent u bereid om te onderzoeken in welke mate er sprake is van belangenverstrengeling tussen de hoogleraren en de accountantskantoren?

Antwoord 7

Nee. Het is de verantwoordelijkheid van universiteiten die hoogleraren benoemen om erop toe te zien dat van ongeoorloofde belangenverstrengeling geen sprake is. Daarnaast hecht ik aan transparantie ten aanzien van nevenfuncties (zie antwoord 3).


X Noot
1

Het Financieele Dagblad, 12 september 2011, blz.12.

Naar boven