Vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de minister en staatsecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap inzake de nieuwste OESO-cijfers «education at a glance» (ingezonden 14 september 2011).

Antwoord van minister VanBijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 21 september 2011).

Vraag 1

Wat is uw reactie op de jongste cijfers van de OESO inzake de investeringen in onderwijs?1

Antwoord 1

Zoals in de begeleidende brief bij het OESO-rapport Education at a Glance 2011 (brief van 13 september jl.) is weergegeven, blijkt dat de Nederlandse uitgaven aan onderwijs gemeten als percentage van het bbp rond het OESO-gemiddelde liggen.

  • Nederland gaf in 2008 5,6% van het bbp uit aan onderwijsinstellingen. Het gaat hier om de publieke en de private uitgaven (exclusief studiefinanciering). Het gemiddelde van de OESO ligt op 5,9% bbp.

  • De publieke uitgaven aan onderwijs (instellingen én huishoudens, d.w.z. inclusief studiefinanciering) als percentage van het bbp lagen in 2008 met 5,5% bbp daarentegen iets boven het OESO-gemiddelde (5,4% bbp).

Vraag 2

Wat is uw reactie op het geconstateerde feit dat Nederland ten opzichte van andere landen achterblijft wat betreft investeringen in onderwijs? Wat betekent dit voor de ambitie van Nederland om tot de top vijf van kennislanden te gaan behoren?

Antwoord 2

De uitgaven aan onderwijs liggen gemeten als percentage van het bbp rond het OESO-gemiddelde (zie het antwoord op vraag 1). Met deze gemiddelde uitgaven aan onderwijs, weet het Nederlandse onderwijs in internationaal perspectief goed te presteren. Zo presteert in Europa alleen Finland op PISA beter. De goede Nederlandse prestaties en gemiddelde uitgaven hangen samen met het feit dat de fundamenten van het Nederlandse onderwijsstelsel op orde zijn. De vormgeving van het stelsel doet er toe.2

De ambitie van het kabinet is om tot de top 5 kenniseconomieën te behoren. In het Global Competiveness Report 2011–2012, dat 7 september jl. gepubliceerd is, neemt Nederland de zevende plaats in. In de beleidsagenda bij de OCW-begroting 2012 geeft het kabinet de streefdoelen voor het onderwijs voor deze kabinetsperiode weer. Om deze doelen te realiseren heeft het kabinet een ambitieuze agenda neergelegd. 3 Met deze agenda’s bouwt het kabinet voort op de kracht van het huidige stelsel. Daarbij ontziet het kabinet onderwijs, en ook wetenschap, bij de bezuinigingen.

De gepresenteerde gegevens in Education at a Glance 2011 doen niets af aan de ambities en ingezette koers van het kabinet.

Vraag 3

Hoe beoordeelt u het feit dat de uitgaven voor hoger onderwijs niet gelijk opgaan met de stijging van het aantal studenten? Hoe wilt u dat recht zetten?

Antwoord 3

Uit Education at a Glance 2011 blijkt dat de uitgaven per student door onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs in 2008 slechts 1%-punt lager zijn dan in 2000 (zie tabel B1.5, in constante prijzen). Indien wordt gekeken naar de periode van 1995 tot en met 2008, dan blijkt dat de uitgaven per student (in constante prijzen) in 2008 op hetzelfde niveau liggen als in 1995.

Vraag 4

Wat is uw reactie op de vrees van de Onderwijsraad dat door het beleid van het kabinet Nederland alleen nog maar verder zal wegzakken?4

Antwoord 4

Het kabinet merkt op dat in het geciteerde artikel niet de Onderwijsraad, maar de Algemene Onderwijsbond zich verbaast over de beleidskeuzes van de Nederlandse overheid. Volgens de Algemene Onderwijsbond zal ons land nog verder wegzakken.

Het kabinet neemt nadrukkelijk afstand van deze kwalificaties van de Algemene Onderwijsbond. Het kabinet voelt zich hierbij onder meer gesteund door doorrekening van het CPB van het Financieel Kader.5 Hieruit blijkt dat het onderwijsbeleid van dit kabinet op de lange termijn leidt tot een hoger opleidingsniveau en daarmee tot een opwaarts effect op de werkgelegenheid, omdat hoger opgeleide mensen meer participeren op de arbeidsmarkt.

Vraag 5

Bent u bereid het beleid inzake het tekortschietende investeren in onderwijs te heroverwegen?

Antwoord 5

Het kabinet neemt nadrukkelijk afstand van de kwalificatie «tekortschietend» en ziet ook geen aanleiding om het beleid te heroverwegen.

Vraag 6

Kunt u deze vragen beantwoorden voor 20 september 12:00 uur?

Antwoord 6

Ja.


X Noot
1

Education at a glance, www.oeso.com 13 september 2011, Kamerstuk 32 500 VII, nr. 211.

X Noot
2

Illustratief hiervoor is bijvoorbeeld de analyse van Hanushek en Woesmann naar de relatie tussen onderwijsprestaties (in dit geval PISA) en uitgaven. Finland presteert op PISA (als enige land in Europa overigens) beter dan Nederland, maar geeft niet meer uit. Andersom geven de Verenigde Staten per leerling veel meer uit dan Nederland, maar zijn de prestaties op PISA fors lager. Zie hiervoor blz 53 uit hun publicatie «How Much Do Educational Outcomes Matter in OECD Countries?» Zie http://www.cepr.org/meets/wkcn/9/979/papers/hanushek_woessmann.pdf

X Noot
3

De specifieke invulling van deze ambities en beleidsdoelen krijgt vorm in de beleidsbrieven, actieplannen en strategische agenda’s voor de verschillende sectoren en voor het lerarenbeleid die in de afgelopen maanden aan het Parlement zijn aangeboden.

X Noot
4

Nederland blijft steken met geld voor onderwijs, Volkskrant, 14 september 2011.

X Noot
5

CPB-notitie, 2011, Analyse economische effecten financieel kader. Zie hiervoor http://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/analysefinancieelkader.pdf

Naar boven