Vragen van de leden De Roon en Bontes (beiden PVV) aan de minister van Buitenlandse Zaken over schertsvertoning in de VN-mensenrechtenraad (ingezonden 20 maart 2012).

Antwoord van minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 10 april 2012).

Vraag 1, 2, 3 en 4

Deelt u de mening dat de VN-mensenrechtenraad een flater heeft geslagen door een rapport aan te nemen, waarin het regime van Qadaffi uitvoerig wordt geprezen voor zijn inspanningen ten dienste van de mensenrechten?1

Hoe verklaart u dat dit ondanks wereldwijde kritiek toch heeft kunnen gebeuren?

Hoe verklaart u dat de EU-lidstaten die lid zijn van de VN-mensenrechtenraad (België, Italië, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Spanje) hebben ingestemd met het aannemen van dit rapport?

Bent u bereid die landen aan te spreken op hun nalatige houding? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 1, 2, 3 en 4

Libië onderging op 9 november 2010 een «landenexamen;» in het kader van de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad. Elke VN-lidstaat ondergaat eens in de vierenhalf jaar een dergelijk examen. Tijdens dat examen kan iedere andere VN-lidstaat opmerkingen maken over en aanbevelingen formuleren ten aanzien van  de mensenrechtensituatie in het geëxamineerde land.

Nederland heeft – net als de overige in vraag 3 genoemde EU-lidstaten – tijdens het landenexamen van Libië zeer kritische vragen gesteld en stevige aanbevelingen gedaan aan het adres van Libië. Een aantal andere landen maakte tijdens de behandeling in de Mensenrechtenraad daarentegen helaas opmerkingen waarin de situatie in Libië positiever werd beschreven.

Het rapport waarop deze kamervragen zien betreft dus niet meer en niets minder dan een weergave  van de discussie in de Raad. Instemming met het verslag betekent dus zeker niet per definitie instemming met al hetgeen door andere VN-lidstaten naar voren is gebracht.

Naar boven