Vraag 2
Deelt u de mening dat indien het Openbaar Ministerie (OM) echt denkt dat hoger beroep
geen kans van slagen heeft, dat op zijn minst voor slachtoffers begrijpelijk moet
zijn? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3 t/m 5
Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Burgercomité tegen Onrecht dat de openbaar aanklager
moet kunnen worden gedwongen een vonnis aan te vechten, net zoals het nu mogelijk
is om het OM te dwingen iemand te vervolgen?
Indien u het idee positief beoordeelt, zou dit volgens u dan alleen in geval van een
vrijspraak moeten kunnen of ook in geval van een (veel) lager opgelegde straf dan
verwacht had kunnen worden?
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3 t/m 5
Uit het desbetreffende bericht maak ik op dat het Burgercomité tegen Onrecht ervoor
pleit dat nabestaanden een wettelijk recht krijgen om het openbaar ministerie te dwingen
tegen een vonnis in hoger beroep te gaan.
Het meewegen van de belangen van slachtoffers en nabestaanden vormt een essentieel
onderdeel van de afweging die het openbaar ministerie (OM) maakt bij het besluit om
al dan niet in hoger beroep te gaan. In het bestaande beleid, neergelegd in de Aanwijzing
slachtofferzorg (2010A029, Stcrt. 2010, nr. 20476) is opgenomen dat het OM bij zijn beslissingen in een strafzaak
terdege rekening houdt met de belangen van het slachtoffer of nabestaanden. Heldere
en tijdige communicatie rondom cruciale momenten in het strafproces is hiervoor een
randvoorwaarde. Dit betekent dat de officier van justitie alvorens een beslissing
te nemen over het instellen van hoger beroep zich vergewist van de belangen en zienswijze
van slachtoffers of nabestaanden, zo nodig in een persoonlijk gesprek. Uiteindelijk
zal het OM zijn beslissingen niet alleen ten aanzien van een slachtoffer of nabestaande,
maar ten aanzien van alle betrokkenen en de samenleving moeten kunnen verantwoorden.
Bij de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (inwerkingtreding
1 januari 2011) is de afbakening van de positie van het slachtoffer in het strafproces
uitdrukkelijk aan de orde geweest en is er voor gekozen het vervolgingsmonopolie bij
het OM te laten. Slachtoffers (en nabestaanden) mogen dus zelf geen vervolging instellen
en in het verlengde daarvan hebben zij ook geen beslissende invloed op de beslissing
om hoger beroep in te stellen. Een belangrijk argument daardoor is dat bij het nemen
van een beslissing over (het voortzetten van) de vervolging meer belangen moeten worden
afgewogen dan die van het slachtoffer of nabestaanden. Ik onderschrijf deze argumentatie.
De enige uitzondering op het vervolgingsmonopolie is nu dat het gerechtshof aan het
OM een bevel tot vervolging kan geven, als het van oordeel is dat een beklag van een
belanghebbende op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering tegen een beslissing
van het OM om niet te vervolgen gegrond is. In voorkomende gevallen wordt met deze
procedure gewaarborgd dat een zaak alsnog aan de rechtbank wordt voorgelegd voor een
inhoudelijke beoordeling.
Bij de vraag of hoger beroep moet worden ingesteld, gaat het om zaken waarin al vervolging
is ingesteld en waarin een rechterlijk oordeel is verkregen. Als slachtoffers of nabestaanden
de mogelijkheid zouden krijgen bezwaar aan te tekenen tegen de (voorgenomen) beslissing
van het OM om al dan niet in hoger beroep te gaan, zal een andere rechter moeten beoordelen
of het OM in redelijkheid kan verwachten dat het gerechtshof al dan niet tot een andere
uitspraak zal komen. Dit zal neerkomen op een verkapt hoger beroep voor slachtoffers
en nabestaanden, die geen procespartij zijn. Ik acht dat onwenselijk, nog los van
de gevolgen voor de doorlooptijd van een strafproces en voor de capaciteit van de
rechterlijke macht.
Het bevorderen van een zorgvuldige bejegening van slachtoffers en nabestaanden, het
meewegen van hun belangen en het vergroten van hun vertrouwen in de rechtspleging
zijn kernpunten voor mij. Belangrijke maatregelen hiertoe zijn de investeringen van
het OM en de rechterlijke macht in de communicatie met het slachtoffer en de motivering
van het vonnis.