Vragen van het lid Helder (PVV) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het bericht: «Dwing OM tot hoger beroep» (ingezonden 17 februari 2012).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 26 maart 2012). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1767.

Vraag 1

Kent u het bericht: «Dwing OM tot hoger beroep»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat indien het Openbaar Ministerie (OM) echt denkt dat hoger beroep geen kans van slagen heeft, dat op zijn minst voor slachtoffers begrijpelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Ja.

Vraag 3 t/m 5

Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Burgercomité tegen Onrecht dat de openbaar aanklager moet kunnen worden gedwongen een vonnis aan te vechten, net zoals het nu mogelijk is om het OM te dwingen iemand te vervolgen?

Indien u het idee positief beoordeelt, zou dit volgens u dan alleen in geval van een vrijspraak moeten kunnen of ook in geval van een (veel) lager opgelegde straf dan verwacht had kunnen worden?

Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3 t/m 5

Uit het desbetreffende bericht maak ik op dat het Burgercomité tegen Onrecht ervoor pleit dat nabestaanden een wettelijk recht krijgen om het openbaar ministerie te dwingen tegen een vonnis in hoger beroep te gaan.

Het meewegen van de belangen van slachtoffers en nabestaanden vormt een essentieel onderdeel van de afweging die het openbaar ministerie (OM) maakt bij het besluit om al dan niet in hoger beroep te gaan. In het bestaande beleid, neergelegd in de Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029, Stcrt. 2010, nr. 20476) is opgenomen dat het OM bij zijn beslissingen in een strafzaak

terdege rekening houdt met de belangen van het slachtoffer of nabestaanden. Heldere en tijdige communicatie rondom cruciale momenten in het strafproces is hiervoor een randvoorwaarde. Dit betekent dat de officier van justitie alvorens een beslissing te nemen over het instellen van hoger beroep zich vergewist van de belangen en zienswijze van slachtoffers of nabestaanden, zo nodig in een persoonlijk gesprek. Uiteindelijk zal het OM zijn beslissingen niet alleen ten aanzien van een slachtoffer of nabestaande, maar ten aanzien van alle betrokkenen en de samenleving moeten kunnen verantwoorden.

Bij de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (inwerkingtreding 1 januari 2011) is de afbakening van de positie van het slachtoffer in het strafproces uitdrukkelijk aan de orde geweest en is er voor gekozen het vervolgingsmonopolie bij het OM te laten. Slachtoffers (en nabestaanden) mogen dus zelf geen vervolging instellen en in het verlengde daarvan hebben zij ook geen beslissende invloed op de beslissing om hoger beroep in te stellen. Een belangrijk argument daardoor is dat bij het nemen van een beslissing over (het voortzetten van) de vervolging meer belangen moeten worden afgewogen dan die van het slachtoffer of nabestaanden. Ik onderschrijf deze argumentatie.

De enige uitzondering op het vervolgingsmonopolie is nu dat het gerechtshof aan het OM een bevel tot vervolging kan geven, als het van oordeel is dat een beklag van een belanghebbende op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering tegen een beslissing van het OM om niet te vervolgen gegrond is. In voorkomende gevallen wordt met deze procedure gewaarborgd dat een zaak alsnog aan de rechtbank wordt voorgelegd voor een inhoudelijke beoordeling.

Bij de vraag of hoger beroep moet worden ingesteld, gaat het om zaken waarin al vervolging is ingesteld en waarin een rechterlijk oordeel is verkregen. Als slachtoffers of nabestaanden de mogelijkheid zouden krijgen bezwaar aan te tekenen tegen de (voorgenomen) beslissing van het OM om al dan niet in hoger beroep te gaan, zal een andere rechter moeten beoordelen of het OM in redelijkheid kan verwachten dat het gerechtshof al dan niet tot een andere uitspraak zal komen. Dit zal neerkomen op een verkapt hoger beroep voor slachtoffers en nabestaanden, die geen procespartij zijn. Ik acht dat onwenselijk, nog los van de gevolgen voor de doorlooptijd van een strafproces en voor de capaciteit van de rechterlijke macht.

Het bevorderen van een zorgvuldige bejegening van slachtoffers en nabestaanden, het meewegen van hun belangen en het vergroten van hun vertrouwen in de rechtspleging zijn kernpunten voor mij. Belangrijke maatregelen hiertoe zijn de investeringen van het OM en de rechterlijke macht in de communicatie met het slachtoffer en de motivering van het vonnis.


X Noot
1

De Telegraaf 17 februari 2012.

Naar boven