Vragen van de leden Lucas, Van Nieuwenhuizen en Azmani (allen VVD) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over studiefinanciering voor studenten uit het buitenland (ontvangen 2 november 2011).

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 12 maart 2012) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 901.

Vraag 1

Kunt u aangeven hoeveel buitenlandse studenten tevens als migrerend werknemer worden aangemerkt en studiefinanciering ontvangen en welk percentage zij uitmaken van het totaal aan Europese studenten in Nederland en hoe dit percentage zich heeft ontwikkeld over de afgelopen 5 jaar?1

Antwoord 1

In onderstaande tabel is te lezen hoeveel studenten tevens als migrerend werknemer worden aangemerkt en volledige studiefinanciering ontvangen. Dit aantal is afgezet tegen het totale aantal studenten uit de Europese Economische Ruimte en Zwitserland dat in Nederland studeert.

Aantallen

2006

2007

2008

2009

2010

2011

migrerend werknemers met SF

1 509

2 028

2 663

3 388

4 186

4 823

Europese studenten (EER + CH) 

 24 457

 27 604

 31 351

 35 681

 38 397

 41 845

Percentage

6.2%

7.3%

8.5%

9.5%

10.9%

11,5%

Vraag 2

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel geld er jaarlijks aan studiefinanciering wordt uitgekeerd aan studenten uit het buitenland die tevens de status migrerend werknemer hebben?

Antwoord 2

Onderstaande tabel geeft een indicatie van de studiefinancieringsbedragen die sinds 2006 zijn uitgekeerd aan studenten die ook migrerend werknemer zijn.

Bedragen (indicatief)

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Uitgaven (x € 1 miljoen)

6

8

10

14

20

26

Vraag 3

Kunt u aangeven op basis van welke Europese verplichting de beleidsregel inzake het controlebeleid migrerende werknemers is gebaseerd en in hoeverre er sprake is van een Nederlandse kop op het Europees beleid?

Antwoord 3

Studiefinanciering is door het Europese Hof van Justitie aangemerkt als een sociaal voordeel (zie de arresten in de zaak Bernini C-3/90 en Meeusen C-337/97). Om belemmeringen in de mobiliteit van werknemers zoveel mogelijk weg te nemen moeten alle burgers van de Unie die in het gastland economisch actief zijn («migrerende werknemers»), wat betreft de aanspraak op sociale voorzieningen, gelijk worden behandeld als de onderdanen van het gastland. Dit is onder meer opgenomen in artikel 7, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 492/2011 (verordening over het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie) en artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG (richtlijn over het vrije verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden).

Economisch actief houdt in: het in loondienst verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid, gedurende een bepaalde tijd, voor een ander en onder diens gezag. Dit volgt uit verschillende uitspraken van het Europese Hof van Justitie. Voor de beoordeling van het «reële en daadwerkelijke» karakter van arbeid moet in beginsel de gehele arbeidsrelatie onder de loep worden genomen. Hierbij kunnen zaken zoals arbeidsloon en het aantal gewerkte uren een rol spelen. Omdat het voor de uitvoering veel werk zou zijn om in alle afzonderlijke gevallen de arbeidsrelatie in haar geheel te beschouwen, hanteert Nederland voor de toekenning van studiefinanciering tot nu toe een norm van minimaal 32 gewerkte uren per maand. Dit wordt gecontroleerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Als er minimaal 32 uur per maand gewerkt is, wordt de status van migrerend werknemer over die maand zonder meer aangenomen.

Vraag 4

Kunt u aangeven welke andere sociale voorzieningen openstaan voor studenten uit het buitenland die tevens de status migrerend werknemer hebben?

Antwoord 4

Studenten hebben de hierboven aangehaalde verordening over het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie niet nodig om een beroep te kunnen doen op andere sociale voorzieningen dan studiefinanciering.

Vraag 5

Hoe vindt de controle plaats op het aantal gewerkte uren van de buitenlandse studenten met een status migrerend werknemer?

Antwoord 5

Bij de aanvraag van studiefinanciering moeten migrerende werknemers een passende arbeidsovereenkomst overleggen. DUO controleert de rechtmatigheid van de toegekende studiefinanciering. Bij de controle op het migrerend werknemerschap moeten studenten het door hen gewerkte aantal uren aantonen door middel van salarisstrookjes en een ingevulde werkgeversverklaring. Alle gevallen worden individueel beoordeeld.

Vraag 6

Is er ruimte om de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de status migrerend werknemerschap voor studenten aan te scherpen?

Antwoord 6

Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, geeft Europa niet één concrete norm voor de invulling van het begrip «reële en daadwerkelijke arbeid». In beginsel moet immers rekening worden gehouden met alle omstandigheden van de betreffende situatie in het desbetreffende land. Desondanks kan een basisurennorm voor de uitvoering van de studiefinanciering, zoals de Nederlandse, handig en toelaatbaar zijn, als daarnaast maar de mogelijkheid blijft bestaan om in individuele gevallen andere omstandigheden mee te wegen.

Voor de toepassing van het vreemdelingenbeleid bevat de Vreemdelingencirculaire een uitleg van het begrip «reële en daadwerkelijke arbeid». Uitgangspunt hierbij is dat het inkomen meer moet bedragen dan de helft van de bijstandsnorm die voor die persoon geldt. Aan de eis van reële en daadwerkelijke arbeid is in elk geval voldaan, als ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd wordt gewerkt. Tot slot kunnen zowel de duur als de regelmaat van de werkzaamheden een rol spelen bij de beoordeling (bijvoorbeeld bij oproepcontracten).

De bij de studiefinanciering gebruikte Nederlandse 32-urennorm past binnen deze uitleg. Wel is deze basisurennorm destijds, om uitvoeringstechnische redenen, relatief laag gekozen ten opzichte van de hierboven aangehaalde 40% aan gebruikelijke volledige arbeidstijd. Dit heeft geleid tot een groot aantal migrerende werknemers met studiefinanciering. Dit aantal is in de loop der tijd toegenomen.

Uitgaande van het in de Vreemdelingencirculaire opgenomen uitgangspunt (40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd) is er ruimte om de 32-urennorm op te hogen naar een minimumaantal van 56 gewerkte uren per maand. Ik ben voornemens deze aanscherping met ingang van volgend kalenderjaar door te voeren. De nieuwe norm is daarmee in lijn met de Vreemdelingencirculaire.


X Noot
1

beantwoording van vragen 22 augustus 2011 (Aanhangsel Handelingen. II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3687.

Naar boven