Vragen van het lid Recourt (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over
het ontnemen van wederrechtelijk verkregen vermogen («pluk ze») (ingezonden 17 november
2011).
Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 27 december 2011)
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 936.
Vraag 1
Kent u het bericht «De verruiming van de ontnemingsmaatregel is een feit. Maar per
wanneer»? «En Overgangsrecht bij de wetswijziging per 1 juli 2011»?1
2
Vraag 2, 3, 5 en 6
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) ervan uit gaat dat de wijzigingen die per
1 juli 2011 in werking zijn getreden ten aanzien van de aanscherping van de ontneming
van wederrechtelijk verkregen vermogen («pluk ze») grotendeels geen wijzigingen zijn die
blijk geven van gewijzigd inzicht? Zo ja, is het dan inderdaad mogelijk om op basis
van deze aangescherpte wetgeving met terugwerkende kracht te ontnemen? Zo nee, hoe
moet het genoemde artikel in Boom-nieuws op dit punt dan wel worden gelezen?
Deelt u de mening van het OM dat, hoewel de regeling in het Wetboek van Strafrecht
is opgenomen, de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden een strafvorderlijk beginsel
betreft? Zo ja, kan de rechter dan inderdaad dit wettelijk bewijsvermoeden ook toepassen
op zaken die betrekking hebben op feiten die gepleegd zijn voor het in werking treden
van de aangescherpte pluk-ze-wetgeving (1 juli 2011)?
Wat is uw oordeel over de mening van de auteurs in het genoemde artikel in Nederlands
Juristenblad (NJB) van dat er geen sprake kan zijn van terugwerkende kracht?
Deelt u de mening dat niet zowel het OM als de auteurs van het NJB-artikel gelijk
kunnen hebben ten aanzien van de terugwerkende kracht? Zo ja, hoe dient de genoemde
wetswijziging ten aanzien van terugwerkende kracht naar uw mening worden uitgelegd?
Zo nee, hoe kunnen beide visies dan worden verenigd?
Antwoord 2, 3, 5 en 6
In het algemeen geldt bij wijzigingen in de strafwetgeving dat onderscheid moet worden
gemaakt tussen wetswijzigingen waarvoor uitdrukkelijk in overgangsrecht is voorzien,
wetswijzigingen die procesrechtelijk van aard zijn en wijzigingen die vallen onder
de werking van artikel 1, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de op 1 juli
2011 doorgevoerde wijzigingen in de ontnemingswetgeving is geen bijzondere bepaling
van overgangsrecht opgenomen. Ten aanzien van wijzigingen van procesrechtelijke aard
geldt dat deze direct kunnen worden toegepast, óók in lopende zaken. Artikel 1, tweede
lid, Sr tenslotte, regelt dat bij een verandering van wetgeving na het tijdstip waarop
een feit is begaan, de voor de verdachte meest gunstige bepalingen moeten worden toegepast.
De vragen die de auteurs van de beide publicaties aan de orde stellen, kunnen een
rol spelen in lopende zaken. Daarmee is een oordeel over de vraag welke van de gewijzigde
wettelijke bepalingen in een concrete zaak onder de werking van artikel 1, tweede
lid, Sr vallen aan de rechter voorbehouden. Het behoort bij deze stand van zaken niet
tot de taak van de regering om daarover een standpunt in te nemen.
Vraag 4
Is het voor het overgangsrecht ten aanzien van de genoemde aanscherping van de pluk-ze-wetgeving
van belang of er sprake is van een straf of van een maatregel? Zo ja, waarom is dit
van belang?
Antwoord 4
De rechtspraak van de Hoge Raad over de wijzigingen in het sanctierecht en de betekenis
van artikel 1, tweede lid, Sr, geeft geen aanleiding om aan te nemen dat er bij het
bepalen van de toepasbaarheid van wetswijzigingen een algemeen onderscheid zou moeten
worden gemaakt tussen straffen en maatregelen. In dit verband wijs ik op het arrest
van 12 juli 2011 (LJN BP 6 878, rechtsoverweging 3.6.1, post-Scoppola). Hierin wordt
in algemene termen gesproken over «veranderingen in regels van sanctierecht». Daarbij
wordt niet gedifferentieerd naar de aard van de sanctie of straffen of maatregelen.
Vraag 7
Wat zijn de gevolgen voor uw financiële doelstelling ten aanzien van pluk-ze als er
inderdaad geen sprake kan zijn van de terugwerkende kracht waar het OM nog wel vanuit
gaat?
Antwoord 7
Er is geen direct verband tussen de financiële doelstelling en de per 1 juli 2011
doorgevoerde wijzigingen ter verruiming van de mogelijkheden het voordeel te ontnemen.
Het kabinet investeert vanaf dit jaar, oplopend tot een bedrag van € 20 miljoen vanaf
2013, in de strafrechtketen ten behoeve van het afpakken. Aan die investering is een
financiële doelstelling gekoppeld in de zin van extra afpakopbrengsten oplopend tot
ruim € 60 miljoen vanaf 2018. Deze ratio is vastgesteld op basis van ervaringscijfers
uit het beleidsprogramma financieel-economische criminaliteit dat onder het vorige
kabinet is uitgevoerd. Bij het vaststellen van die ratio is geen rekening gehouden
met de wetswijziging, omdat deze wet op het moment van de investeringsbeslissing nog
niet was aangenomen.
X Noot
1 Nederlands Juristenblad, NJB, 11-11-2011.
X Noot
2 Boom-nieuws nr. 61 juli 2011.