Vragen van de leden Ferrier en Van Toorenburg (beiden CDA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over een kinderpornozaak op een basisschool (ingezonden 3 december 2010).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 7 januari 2011). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 921.

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Kinderpornozaak schokt basisschool»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat vanwege privacyredenen het Openbaar Ministerie (OM) de school niet heeft ingelicht over het feit dat de adjunct-directeur verdachte was in een kinderpornozaak? Is dit staand beleid bij het OM in zaken waar kinderen bij betrokken zijn?

Antwoord 2

Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 977).

Vraag 3 en 4

Deelt u de mening dat in dit soort gevallen de privacy van de verdachte niet opweegt tegen de belangen van de kinderen, ouders en betrokken school? Zo nee, waarom niet?

Bent u bereid in dit soort gevallen, waar het gaat om verdenking van kinderporno of andere zaken die kinderen raken en de verdachte tevens nauw samenwerkt met kinderen, de privacy van de verdachten minder zwaar te laten wegen dan de belangen van de kinderen? Zo nee, welke maatregelen denkt u dan te treffen om te voorkomen dat een school in het ongewisse blijft van de verdenking van kinderporno tegen één van haar medewerkers?

Antwoord 3 en 4

In mijn antwoord op vraag 4 van de eerder genoemde vragen van het lid Van der Steur heb ik het wettelijk kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg uiteen gezet. Binnen dit wettelijk kader moet altijd een afweging worden gemaakt tussen een zwaarwegend algemeen belang en de belangen van de betrokken partijen. Voor wat betreft de maatregelen die door het OM worden getroffen naar aanleiding van dit incident verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur.

Vraag 5

Bent u bereid in overleg met het OM te treden hoe voortaan te handelen in dit soort gevallen en de Kamer over de uitkomst van dit overleg te informeren?

Antwoord 5

Ik ben evenals de voorzitter van het College van procureurs-generaal van oordeel dat het huidig wettelijk kader voldoende aanknopingspunten biedt voor (vroegtijdige) informatieverstrekking aan derden, zoals werkgevers van verdachten met gevoelige functies. Ik vertrouw erop dat met de maatregelen die het OM treft om officieren van justitie beter over de wijze van informatieverstrekking te informeren een herhaling van de gang van zaken zoals bij de onderhavige basisschool wordt voorkomen.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van der Steur (VVD), ingezonden 29 november 2010 (vraagnummer 2010Z17905).


XNoot
1

RTL Nieuws, 25 november 2010.

Naar boven