Vragen van het lid Driessen (PVV) aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de stelling dat ontwikkelingshulp radicalisering tegen kan gaan (ingezonden 24 november 2010).

Antwoord van staatssecretaris Knapen (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 6 januari 2011).

Vraag 1

Kunt u bewijzen aandragen voor uw linkse stelling: «ontwikkelingssamenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het wegnemen van onderliggende oorzaken van radicalisering»?1

Antwoord 1

Radicalisering kan vele oorzaken hebben. Voor bepaalde groepen en individuen spelen radicale ideologische overwegingen een hoofdrol. Dat is moeilijk aan te pakken door middel van ontwikkelingsactiviteiten. Uit tal van internationale studies2 blijkt dat andere groepen en individuen radicaliseren, omdat ze, bijvoorbeeld, sociaaleconomisch worden gemarginaliseerd en/of politiek worden uitgesloten. Met andere woorden, het kan een rol spelen, maar het hoeft niet. Radicalisering is een verschijnsel dat uit uiteenlopende bronnen wordt gevoed.

Vraag 2

Leden Osama bin Laden en Mohammed Atta honger voordat ze op jihad gingen?

Antwoord 2

Het is ons niet bekend of Osama bin Laden en Mohammed Atta honger hadden voordat ze hun terroristische daden pleegden.

Vraag 3

Gelooft u in sprookjes omdat u op een steenworp van de Efteling geboren bent?

Antwoord 3

Ik geloof niet in sprookjes. Ik kan er wel van genieten.


XNoot
1

Antwoorden van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 22 november 2010 op schriftelijke vragen van het lid Driessen (PVV), ingediend 5 november 2010 (Vraagnummer 2010Z16036).

XNoot
2

Zie, bijvoorbeeld, het rapport van de Zweedse regering «The role of developmentcooperation in the prevention of terrorism» (2009), de USAID rapporten «Guide to the Drivers of Violent Extremism» (2009) en «Development Assistance and Counter-extremism: a Guide to Programming (2009) en een rapport van de OECD-DAC, A Development Co-operation Lens on Terrorism Prevention: Key Entry Points for Action (2003)

Naar boven