Vragen van de leden Pechtold (D66), Cohen (PvdA), Roemer (SP), Halsema (Groenlinks), Rouvoet (ChristenUnie) en Thieme (PvdD) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking bezuinigingen op decentrale overheden. (ingezonden 13 december 2010).

Antwoord van minister Donner (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 23 december 2010).

Vraag 1

Klopt het dat het kabinet het gemeentefonds en provinciefonds in 2012 met € 310 miljoen, in 2013 met € 700 miljoen, in 2014 met € 1,06 miljard en in 2015 met € 1,34 miljard wil korten?1

Antwoord 1

Per 2012 wordt conform de wens van de drie betrokken partijen (Rijk, VNG en IPO) de «trap op, trap af-systematiek», de koppeling van het gemeente- en provinciefonds aan de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, heringevoerd. De door het kabinet ingeboekte bezuinigingen van € 18 miljard leiden via deze zogenaamde normeringssystematiek tot lagere accressen voor gemeenten en provincies dan geraamd bij Miljoenennota 2011. In het Regeerakkoord is deze neerwaartse bijstelling berekend op € 1,34 miljard in 2015 (de bovengenoemde reeks). Dat bedrag is in de Startnota herberekend en uitgekomen op € 1,76 miljard. Per saldo raamt het kabinet nu een positief accres van € 648 miljoen in 2015. Dit bedrag ligt binnen de bandbreedtes die het vorige kabinet heeft geadviseerd.

Vraag 2

Klopt het dat het kabinet het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) per 2014 wil stopzetten en dat dit € 230 miljoen oplevert?1

Antwoord 2

Het bedrag van € 230 miljoen heeft niet alleen betrekking op het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), maar ook op de budgetten voor het Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS). Daarnaast is deze besparing niet vanaf 2014, maar vanaf 2015 ingeboekt (ombuiging A17 uit de financiële bijlage bij het Regeerakkoord).

Vraag 3

Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren?

Antwoord 3

De genoemde bezuinigingen dragen bij aan het weer gezond maken van de overheidsfinanciën. De indicator hiervoor is het EMU-saldo, dat zich dient te ontwikkelen volgens de afspraken uit het Stabiliteits- en Groeipact. Conform de Startnota, die op 9 november jl. aan uw Kamer is gestuurd, raamt het kabinet het feitelijk EMU-saldo (in procenten van het BBP) op – 4,0% in 2011, – 2,7% in 2012, – 1,8% in 2013, – 1,4% in 2014 en – 0,9% in 2015.

Vraag 4

Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?

Antwoord 4

Gelet op het antwoord bij vraag 3 is deze vraag niet van toepassing.

Vraag 5

Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?

Antwoord 5

Gelet op het antwoord bij vraag 3 is deze vraag niet van toepassing.

Vraag 6

Wat zijn de tussendoelen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?

Antwoord 6

Gelet op het antwoord bij vraag 3 is deze vraag niet van toepassing.

Vraag 7, 8 en 9

Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?

Wanneer gaat het kabinet dit doen?

Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?

Antwoord 7, 8 en 9

De herinvoering van de «trap op, trap af-systematiek» per 2012 uit vraag 1 is in de rijksbegroting verwerkt en met de decentrale overheden gecommuniceerd. Ook de stopzetting van ISV/BLS uit vraag 2 is reeds in de rijksbegroting verwerkt. De laatste juridisch verplichte convenantperiode beslaat de jaren 2010–2014.

Vraag 10

Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?

Antwoord 10

Het kabinet zal zoals gebruikelijk op de derde woensdag in mei verantwoording afleggen over het gevoerde beleid in het afgelopen jaar.


XNoot
1

Pagina 3 van de financiële bijlage bij het Regeerakkoord.

Naar boven