Vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) aan de minister van Buitenlandse Zaken over een veroordeling wegens «afvalligheid» in Iran (ingezonden 2 december 2010).

Antwoord van minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 7 december 2010).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de zaak Youcef Nadarkhani die op 12 november jl. in Iran veroordeeld is voor «het ontkennen van het profeet zijn van de grote profeet der Islam, resulterend in afval van de heilige religie van de Islam [...] op de leeftijd van 19 jaar»?

Antwoord 1

Ik heb kennis genomen van berichten over deze zaak.

Vraag 2

Bent u voornemens actie te ondernemen ten behoeve van de onmiddellijke vrijlating van deze man?

Antwoord 2

De Nederlandse ambassade in Teheran kan deze zaak niet bevestigen. Ook contactpersonen die goed ingevoerd zijn in de mensenrechtensituatie in Iran beschikken niet over informatie over de situatie van dhr. Nadarkhani. Ik laat de zaak op de voet volgen en zal, zodra dit bericht bevestigd is, deze kwestie al dan niet in EU-verband opbrengen bij de Iraanse autoriteiten.

Vraag 3

Deelt u de mening dat de huidige Iraanse wetgeving, en met name de wetgeving tegen zogenaamde «afvalligheid', in strijd is met het internationaal erkende recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie, inclusief het recht om van religie of geloof te veranderen, onder andere vastgelegd in art. 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, getekend en geratificeerd door Iran?

Antwoord 3

Ja. Nederland spreekt Iran hier zowel bilateraal als in EU-verband regelmatig op aan. Ook in de recent aangenomen VN-resolutie aangaande de mensenrechtensituatie in Iran wordt het land opgeroepen te stoppen met het schenden van de mensenrechten van onder andere religieuze minderheden.

Vraag 4

Bent u bereid, gezien het feit dat de heer Nadarkhani vanaf 2 december kan worden geëxecuteerd, deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?

Antwoord 4

Ja.

Naar boven