Vragen van de leden Dijsselbloem en Marcouch (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de voortzetting van de campussen (ingezonden 22 november 2010).

Antwoord van staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 3 december 2010).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de zogenoemde «Stakeholder-meeting» voor projectleiders van de negen pilotprojecten campussen in Nederland»?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is het waar dat uw directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg daar heeft medegedeeld dat de pilotprojecten aan het eind van dit jaar zullen stoppen, en dat de kans «erg klein is dat het nieuwe kabinet besluit tot voortzetting»? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de resultaten, zoals gebleken uit het evaluatieonderzoek: «de pilots zijn voor 79% van de deelnemers effectief gebleken in het bereiken van een verbetering van de school- of werksituatie, en een significante verbetering in de motivatie en (zelf)discipline op korte en langere termijn»?

Antwoord 2

De directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg heeft in de bijeenkomst op 16 november aangegeven dat de kans op nieuwe financiering vanuit het Rijk voor een vervolg van de pilotprojecten campussen gering is. Deze uitspraak is gebaseerd op het vooraf beoogde tijdelijke karakter van de pilots en de eindevaluatie van de pilotprojecten campussen. Uit deze evaluatie blijkt dat de campussen voor 79% van de deelnemers heeft geleid tot «verbetering van de school- of werksituatie». Echter, de in het kader van hetzelfde onderzoek samengestelde controlegroep heeft voor wat betreft de hiervoor bedoelde effectiviteit qua uitkomst (68%) geen wezenlijk verschil laten zien. Daarbij komt dat de campussen een relatief dure voorziening zijn en dat de deelnemers aan de campussen ook niet significant verschilden van de deelnemers die hun weg in bestaande voorzieningen vinden.

Vraag 3

Bent u bereid bij het besluit over de toekomst van de campussen een onderscheid tussen de diverse campussen te maken, tussen de meer preventieve aanpakken en de «echte» campussen, gericht op structuur en discipline?

Antwoord 3

De zorg voor het voorkomen van uitval en afglijden van jongeren naar maatschappelijk ongewenst gedrag moet centraal staan bij de jongere zelf maar ook bij alle voorzieningen en organisaties die hier een verantwoordelijkheid in hebben en kunnen nemen. Het evaluatierapport levert hiertoe bruikbare inzichten en succesfactoren. Het is van belang dat in individuele situaties zo vroeg mogelijk en op basis van maatwerk de juiste interventie plaats vindt. Maatwerk moet lokaal geformuleerd en geleverd worden.

Vraag 4

Houdt de krijgsmacht personeelstechnisch nog rekening met een eventuele doorstart van het project De Uitdaging, de «Defensie-campus»?

Antwoord 4

Nee. Op 14 oktober jl heeft Minister Rouvoet, mede namens Minister van Middelkoop, in zijn beantwoording op Kamervragen de Kamer geïnformeerd dat bij ontbreken van financiële middelen het voor Defensie niet opportuun is om het project De Uitdaging te continueren.

Daarvan uitgaand is één van de consequenties dat het betrokken personeel per 1 januari 2010 een andere functie binnen Defensie zal worden toegewezen.

Naar boven