Vragen van het lid Bouwmeester (PvdA) aan de minister van Justitie over regulering van kansspelen (ingezonden 10 september 2010).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 24 november 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 112

Vraag 1

Kent u het artikel «Nederlandse kansspelregulering aan de Europese maat»?1 Bent u op de hoogte van de «BankGiro Card» die met een begeleidend schrijven per post door de BankGiroLoterij op naam aan consumenten wordt verspreid?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u zich vinden in de weergave en de interpretatie in het genoemde artikel van de jurisprudentie van het Hof van Justitie? Zo nee, op welke punten bent u een andere mening toegedaan?

Antwoord 2

Ik kan mij in grote lijnen vinden in de in het artikel gegeven weergave en interpretatie van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op een enkel punt wijkt mijn mening echter af van die van de auteurs van het artikel. Zo geven de auteurs bij hun bespreking van de mogelijke gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Betfair voor de lopende nationale procedure aan «gerede twijfel» te hebben over de vraag of De Lotto onder één van de door het Hof geformuleerde uitzonderingscategorieën valt. Bij de voortzetting van de nationale procedure (tussen Betfair en de Minister van Justitie) bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de voormalige minister van Justitie het standpunt ingenomen dat De Lotto tot de door het Hof geformuleerde uitzonderingscategorieën behoort. Ik onderschrijf dit standpunt van de toenmalige minister. Indien de Afdeling bestuursrechtspraak dit standpunt volgt, betekent dit dat de verlening van de vergunning voor het organiseren van sportprijsvragen in 2004 zonder oproep tot mededinging heeft kunnen plaatsvinden.

Vraag 3

Zijn er bij u nog andere voor het Nederlandse kansspelbeleid relevante uitspraken van het Hof bekend? Zo ja, welke?

Antwoord 3

Het artikel bevat een redelijk compleet beeld van de relevante Hofjurisprudentie op het gebied van kansspelen. Onlangs heeft het Hof echter vier – niet in het artikel genoemde – arresten gewezen waarin vragen over de verenigbaarheid van nationale kansspelregelgeving met het EG-verdrag aan de orde kwamen.

Op 8 september 2010 heeft het Hof achtereenvolgens arrest gewezen in de zaken Markus Stoss (gevoegde zaken C-316/07, C-358/07 – C-360/07, C-409/07 en C-410/07), Winner Wetten Gmbh (C-409/06) en Carmen Media Group Ltd (C-46/08). Op 9 september 2010 heeft het Hof arrest gewezen in de zaak Engelmann (C-64/08). Deze arresten worden thans op mijn ministerie bestudeerd. Mocht blijken dat deze arresten consequenties hebben voor het Nederlandse kansspelbeleid, dan zal ik de Kamer daarover informeren.

Vraag 4

Deelt u de conclusie van de auteurs dat wanneer mocht blijken dat «het Nederlandse expansiebeleid de consument buitensporig stimuleert om deel te nemen aan kansspelen en dus eigenlijk hoofdzakelijk gericht is om gelden in te zamelen voor de financiering van allerhande sociale activiteiten», dat er dan geen sprake meer is van het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, deelt u dan de mening dat daarmee de grondslag voor het weren van buitenlandse aanbieders van kansspelen kan komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Ik deel de aangehaalde conclusie van de auteurs, mede nu deze (bijna) letterlijk is ontleend aan de overwegingen van het Hof van Justitie in het arrest in de zaak Ladbrokes (zaak C-258/08). Wanneer geoordeeld zou worden dat deze situatie zich in Nederland voordoet – wat ik niet aannemelijk acht – zou de Nederlandse overheid het verbod in de Wet op de kansspelen inderdaad niet meer kunnen inroepen jegens kansspelaanbieders die in Nederland zonder een op basis van de Wet op de kansspelen verleende vergunning opereren. Het verbod in de Wet op de kansspelen is overigens tot een ieder gericht die zonder vergunning kansspelen aanbiedt, ongeacht de nationaliteit van de aanbieder.

Vraag 5

Wat is uw mening over het in het artikel gestelde dat «de uitnodigende reclamespotjes en overdadige advertenties voor, bijvoorbeeld Holland Casino maar moeilijk te rijmen [zijn] met het uitgedragen beleid gericht op beperking»?

Antwoord 5

De auteurs lijken hun stelling, blijkens het artikel, mede te baseren op een publicatie uit 20042.

De voormalige minister van Justitie en zijn ambtsvoorganger hebben de afgelopen jaren echter een aantal beleidsmaatregelen getroffen op het gebied van werving en reclame. In 2004 heeft de minister van Justitie de landelijke vergunninghouders en de VAN Speelautomaten branchevereniging gevraagd de hoeveelheid reclame voor kansspelen aanzienlijk te verminderen en een gedrags- en reclamecode te ontwikkelen. Betrokkenen hebben begin 2006 aan dat verzoek gehoor gegeven en hebben de Gedrags- en reclamecode kansspelen tot stand gebracht. Mede op grond van deze ontwikkelingen heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 3 juni 2010 in de zaak Betfair vastgesteld dat «bij de nationale autoriteiten de wil bestaat strikte grenzen te stellen aan expansie van kansspelen in Nederland.»

Bij brief van 27 juli 20093 heeft de voormalige minister van Justitie de Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de Gedrags- en reclamecode kansspelen en zijn standpunt daarover. In die brief heeft hij onder andere aangegeven dat de gedragscode in de praktijk een nuttige functie vervult maar op een aantal punten aanscherping behoeft. Ook heeft hij gemeld dat de marketinguitgaven van de landelijke vergunninghouders sinds 2002 stelselmatig zijn afgenomen. Tot slot heeft de minister erop gewezen dat het maken van reclame voor kansspelen in een restrictief beleid geboden kan zijn om de aandacht op het legale aanbod te vestigen, maar dat reclame weer niet zo uitbundig mag zijn dat wordt aangezet tot gokken. Dit evenwicht vergt echter voortdurende aandacht. Ik zal de Kamer dit najaar de aangepaste gedragscode doen toekomen.

Vraag 6

Hoe beoordeelt u in het licht van het buitensporig stimuleren om deel te nemen aan kansspelen, de wijze waarop de BankGiroLoterij door middel van mailings consumenten op naam een BankGiro Card verstrekt en consumenten die niet op het aanbod ingaan zelfs bij herhaling een dergelijke card verstrekt? Deelt u de mening dat hier sprake is van het buitensporig stimuleren om deel te nemen aan een kansspel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

In aansluiting op de door het Hof van Justitie bij arrest van 3 juni 2010 beantwoorde prejudiciële vragen, wordt de procedure tussen De Lotto en Ladbrokes nu voortgezet bij de Hoge Raad, dan wel het gerechtshof (indien de Hoge Raad terugverwijst naar het hof). In deze procedure komt onder andere de vraag aan de orde «of het Koninkrijk der Nederlanden een beleid van sterke expansie van de kansspelen voert door de consument op buitensporige wijze te stimuleren en aan te moedigen om hieraan deel te nemen met als hoofddoel gelden in te zamelen (...)». Nu deze vraag concreet voorligt bij de nationale rechter, acht ik het ongewenst hierover, in het licht van genoemde reclameactie, een standpunt in te nemen.

Vraag 7

Deelt u de mening dat door de woorden «gegarandeerde geldstorting», die de BankGiroLoterij bij herhaling in de mailings gebruikt, tenminste de indruk kan worden gewekt dat de BankGiro card in feite gratis geld oplevert zonder dat daar verplichtingen tegenover staan? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

De Reclame Code Commissie heeft onlangs naar aanleiding van een ingediende klacht geoordeeld dat voor de gemiddeld consument voldoende duidelijk uit de mailing – in het bijzonder de toelichting op de achterkant («Hoe het werkt: helder en duidelijk») – blijkt dat men, indien men op het aanbod ingaat, gaat meespelen met de BankGiro Loterij, waarbij maandelijks een geldbedrag wordt afgeschreven. Ik sluit mij aan bij het oordeel van de Reclame Code Commissie.

Vraag 8

Deelt u de mening dat, hoewel wet- en regelgeving daar geen aanleiding toe geven, in de praktijk het huidige kansspelbeleid een eerlijke marktwerking kan belemmeren terwijl het niet altijd bijdraagt aan het voorkomen van gokverslaving of criminaliteit? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 8

Nee, de belemmering van de marktwerking vloeit voort uit de systematiek waarvoor in de wet- en regelgeving is gekozen. De Wet op de kansspelen gaat uit van een systematiek waarbij, althans voor een aantal met name genoemde kansspelen, slechts één vergunning per kansspel kan worden verleend. Hierdoor wordt de marktwerking voor die kansspelen belemmerd.

Het voorgaande neemt niet weg dat de wijze waarop vergunningen worden verleend op dit moment nader wordt bezien. De voormalige minister van Justitie heeft bij brief van 23 december 2008 meegedeeld te zullen onderzoeken of de vergunningen voor goede doelenloterijen, de lotto, de instantloterij, sportprijsvragen en de totalisator via objectieve en transparante procedures te verlenen. Dit onderzoek is meegenomen in het onderzoek dat ambtenaren van de Ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie hebben ingesteld naar de aanpassing van de ordening van en toegang tot de loterijmarkt. De uitkomst van het onderzoek wordt dit najaar verwacht, waarna het kabinet hierover een standpunt zal innemen.


XNoot
1

P. Adriaanse, T. Barkhuyzen en S. van den Bogaert, «Nederlandse kansspelregulering aan de Europese maat», In: Nederlands Juristenblad, 3-9-2010, afl. 29, p. 1900 e.v.

XNoot
2

‘God dobbelt niet’, N.J.H. Huls, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2004.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 24 557, nr. 99.

Naar boven