Vragen van de leden Lucas-Smeerdijk en Lodders (beiden VVD) aan de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het besluit van de Raad van State over het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Terschelling (ingezonden 24 september 2010).

Antwoord van minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (Infrastructuur en Milieu) (ontvangen 23 november 2010).

Vraag 1

Bent u bekend met de berichtgeving, waarin staat vermeld dat de gemeente Terschelling tot juli volgend jaar geen bouwvergunningen mag verstrekken door het besluit van de Raad van State van 7 juli 2010 inzake het bestemmingsplan Buitengebied?1

Antwoord 1

Ja, hiermee ben ik bekend.

Vraag 2

Is het waar dat de Raad van State het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Terschelling heeft afgekeurd, omdat er geen «passende beoordeling» heeft plaatsgevonden in het kader van de Natuurbeschermingswet?

Antwoord 2

Ja, dit is waar. De Raad van State heeft om die reden het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten vernietigd en goedkeuring aan het bestemmingsplan onthouden.

Vraag 3

Is dit voor het eerst dat een bestemmingsplan wordt afgekeurd, omdat voor het hele plan (en niet slechts voor concrete plannen uit het bestemmingsplan) een passende beoordeling nodig blijkt?

Antwoord 3

Nee, dit is niet voor het eerst dat aan een bestemmingsplan goedkeuring wordt onthouden omdat voor het hele plan een passende beoordeling had moeten worden gemaakt. Het is echter wel de eerste keer dat dit een bestemmingsplan betreft dat betrekking heeft op het gehele buitengebied van een gemeente.

Vraag 4

Bent u van mening dat zowel de nieuwe Wet ruimtelijke ordening als de Natuurbeschermingswet voldoende helderheid verschaffen aan provincies en gemeenten om te weten wélke toetsing van wélke plannen noodzakelijk is, aangezien het College van Burgemeesters en Wethouders van Terschelling in een reactie op de uitspraak van de Raad van State heeft aangegeven dat de (natuur)regelgeving inmiddels zo complex is, dat het opstellen van bestemmingsplannen bijna onmogelijk is geworden door strijdigheid tussen regelgeving en overlap van regels? Zo ja, kunt u dat onderbouwen door aan te geven op basis van welke artikelen in de wetten de gemeente had moeten weten dat een volledige passende beoordeling noodzakelijk was? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen om de (natuur)regelgeving aan te passen?

Antwoord 4

Ik ben van mening dat de wetgeving voldoende helderheid biedt.

Bij de voorbereiding van besluiten zoals een bestemmingsplan dient de nodige kennis omtrent de feiten en de belangen te worden vergaard. De uitkomsten van de hiertoe verrichte onderzoeken dienen in de toelichting bij het bestemmingsplan te worden neergelegd (thans geregeld in art. 3.1.6, eerste lid, onder d, van het Besluit ruimtelijke ordening, in samenhang met art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Het spreekt voor zich dat de belangen welke beschermd worden via specifiek daartoe strekkende wetgeving, zoals de Natuurbeschermingswet 1998, bij deze onderzoekingen worden betrokken.

Ook de tekst van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) is voldoende duidelijk. Uit artikel 19j, tweede lid, Nbw 1998 volgt dat als het bestemmingsplan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor de Habitatrichtlijngebieden Noordzeekustzone en Duinen Terschelling, het bestuursorgaan alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling maakt van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling. Ingevolge artikel 19g, eerste lid, Nbw 1998, gelezen in samenhang met artikel 19j, derde lid, Nbw 1998 kan het bestemmingsplan, indien op grond van objectieve gegevens op voorhand niet kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft voor het betrokken gebied, slechts worden vastgesteld indien de raad zich aan de hand van de passende beoordeling, bedoeld in artikel 19f, eerste lid, Nbw 1998 ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van Habitatrichtlijngebieden Noordzeekustzone en Duinen Terschelling niet zullen worden aangetast.

De wettelijke kaders verschaffen aldus voldoende helderheid aan provincies en gemeenten om te weten welke toetsing en onderzoekingen bij welke plannen precies noodzakelijk zijn. Wel voeg ik hier het volgende aan toe.

Het feit dat de verschillende onderzoeksverplichtingen bij ruimtelijke plannen verspreid zijn over vele wetten met ieder hun eigen systematiek heeft in de praktijk tot gevolg dat de toepassers van deze wetten wel eens het overzicht verliezen. Dit punt wordt meegenomen in de in het regeerakkoord aangekondigde acties met betrekking tot het omgevingsrecht. U ontvangt op korte termijn een kabinetsbrief over de koers die het kabinet in dezen voor ogen heeft.

Vraag 5

Deelt u de mening dat deze gedwongen bouwstop onnodig economische schade veroorzaakt omdat de het besluit van de Raad van State grote economische gevolgen heeft voor Terschelling, aangezien bouwvergunningen een jaar moeten worden aangehouden en er dus een jaar nauwelijks bouwactiviteiten zullen zijn op het eiland?

Antwoord 5

Op het bestemmingsplan Buitengebied, dat voor de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd, is op grond van het in artikel 9.1.4 van de Invoeringwet Wet ruimtelijke ordening vervatte overgangsrecht het voor die datum geldende recht van toepassing. In artikel 50, derde lid, Woningwet in samenhang met artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening was geregeld dat indien door gedeputeerde staten goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, de gemeenteraad binnen een jaar een nieuw bestemmingsplan dient vast te stellen en gedurende die termijn de aanhoudingsplicht voortduurt. De Raad van State sluit, nu zij goedkeuring aan het bestemmingsplan heeft onthouden, met de getroffen voorlopige voorziening aan bij deze regeling. Deze aanhoudingsplicht maakt echter niet alle bouwactiviteiten onmogelijk. Op grond van artikel 50, vierde lid, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders bouwvergunning verlenen indien een bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Dat betekent dat bouwaanvragen die betrekking hebben op kleinschalige bouwactiviteiten waarbij absoluut uitgesloten is dat die significante gevolgen hebben voor het betrokken gebied kunnen worden gehonoreerd. De door de Raad van State getroffen voorlopige voorziening om de aanhoudingsplicht te doen herleven veroorzaakt daarmee naar mijn mening geen onnodige schade.

Vraag 6

Wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken? Welke acties kunnen wij van u verwachten?

Antwoord 6

Zie mijn antwoord op vraag 4.


XNoot
1

Leeuwarder Courant, 8 september 2010.

Naar boven