Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over studenten van InHolland die via een truc een diploma kregen (ingezonden 13 juli 2010).

Antwoord van staatssecretaris Zijlstra (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 12 november 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3231.

Vraag 1

Wat is uw oordeel over het bericht «slechte scriptie, toch je bul»?1

Antwoord 1

Mijn oordeel is dat het volstrekt onaanvaardbaar is, indien er met diploma’s wordt gesjoemeld. De inspectie voert momenteel dan ook een diepgaand onderzoek uit naar deze zaken. De tussenrapportage van dit onderzoek is op 19 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden.

Vraag 2

Is het waar dat InHolland een «alternatief afstudeertraject» aanbood aan ouderejaars studenten om op gemakkelijke wijze alsnog de diplomabonus te incasseren? Zo ja, deelt u de mening dat dit pervers is?

Antwoord 2

Het rapport van de Commissie Leers dat uw Kamer op 24 september jl. heeft ontvangen en de eerder genoemde tussenrapportage van de inspectie tonen dat er bij de opleiding MEM van InHolland een alternatief afstudeertraject heeft bestaan, waarbij zich onacceptabele risico’s hebben voorgedaan ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs. De Commissie Leers heeft geen aanwijzingen gevonden dat InHolland of MEM zich hebben laten leiden door financiële motieven («diplomabonus»). Er is geen sprake geweest van streven naar persoonlijk financieel gewin bij betrokkenen. Daarnaast constateert de Commissie Leers dat de interne bekostigingssystematiek van InHolland maar zeer beperkte prikkels meebrengt voor de opleidingen om te zorgen voor zoveel mogelijk afstudeerders.

Vraag 3

Kunt u zich voorstellen dat reguliere studenten verontwaardigd zijn over deze alternatieve route voor ouderejaarsstudenten omdat bijvoorbeeld een eerder afgekeurde scriptie alsnog werd goedgekeurd?

Antwoord 3

Ja.

Vraag 4

Is het waar dat medewerkers «onder druk werden gezet met niemand hierover te spreken» en dat per mail werd opgeroepen «om collega’s of studenten die verhalen verspreiden met naam en toenaam te melden bij het management»? Wat zegt dit volgens u over de sfeer bij InHolland? Wat voor sancties gaat u hiertegen ondernemen?

Antwoord 4

Bij de MEM van InHolland is dit onderzocht door de Commissie Leers. De commissie concludeert dat niet kan worden aangetoond dat er sprake is van onoorbare druk op docenten, maar het kan wel zo zijn dat docenten druk hebben ervaren.

Tussen de Inspectie en hogeschool InHolland zijn afspraken gemaakt over de ontstane situatie van MEM en het verbeterplan met maatregelen die InHolland moet nemen i.v.m. de kwaliteit van MEM. In de gesprekken die de inspectie hierover voert met InHolland, inclusief die met het College van Bestuur, komt «druk op personeel» expliciet aan de orde.

Mocht blijken dat hier sprake is van onoorbaar handelen richting docenten en andere medewerkers, dan is het arbeidsrecht van toepassing. Daarin is een grondslag voor schorsing en ontslag (van CvB-leden en van overige personeelsleden, zoals opleidingsdirecteuren) opgenomen. De instelling is daarbij aan zet. Ik heb daarin geen rol.

Vraag 5

Waarom floot de examencommissie de directie van de opleiding na twee jaar terug? Waarom heeft u via de Inspectie van het Onderwijs niet eerder ingegrepen?

Antwoord 5

Uit het rapport van de Commissie Leers blijkt dat de Schoolmedezeggenschapsraad zich in 2009 door het opleidingsmanagement heeft laten informeren, maar vooral met betrekking tot een aantal kwantitatieve gegevens. De Hogeschoolmedezeggenschapsraad heeft in mei 2010 aan de orde gesteld dat er sprake was van een alternatief afstudeertraject. Daarmee is in feite de zaak pas in discussie gekomen.

De inspectie heeft niet eerder ingegrepen, omdat tot die tijd geen signalen over de MEM bij de inspectie bekend waren.

Vraag 6

Wat vindt u ervan dat bestuursvoorzitter Dales beweert dat het om een pilot zou gaan?

Antwoord 6

Ik zie daarin geen rechtvaardiging voor de ontstane situatie. Ook voor een pilot geldt immers dat de kwaliteit van het onderwijs buiten kijf moet staan en dat de wet wordt nageleefd.

Vraag 7

Hoe verklaart u deze kwestie? Deelt u de mening dat de bekostiging van het hoger onderwijs perverse prikkels heeft? Gaat het nieuwe systeem hieraan een eind maken?2

Antwoord 7

In de conclusies van de Commissie Leers worden de volgende elementen genoemd ter verklaring van de ontstane situatie:

  • De corrigerende mechanismen (checks and balances) hebben in het geval van MEM onvoldoende gefunctioneerd.

  • De juridische controle, met name de positie en benoeming van de leden van de examencommissies en van examinatoren, bij hogeschool InHolland behoeft nadrukkelijk aandacht.

  • Het College van Bestuur was tot eind mei 2010 niet op de hoogte van het alternatieve afstudeertraject.

  • Het management van MEM heeft een sfeer van laisser faire, laisser aller toegestaan, waardoor een fraudegevoelige situatie is gecreëerd.

Ten aanzien van de bekostiging ben ik van oordeel dat in de bestaande systematiek de diplomacomponent teveel nadruk krijgt. Met ingang van 1 januari 2011 verandert de bekostiging. In het huidige model ontvangen de hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de afgifte van het bachelordiploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%. De aanleiding voor de verlaging van de vergoeding voor een diploma is onder meer dat de bekostiging meer in evenwicht komt met de inspanningsverplichtingen van de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk gericht is op outputbekostiging. Blijft dat bij welk bekostigingsmodel dan ook nimmer een situatie zoals bij InHolland aan de orde mag zijn. Hoger onderwijsinstellingen krijgen in Nederland veel vrijheid. Daaraan dient onlosmakelijk verbonden te zijn de verantwoordelijkheid voor kwaliteit. Als die verantwoordelijkheid niet wordt waargemaakt, brengt dat grote schade toe aan het vertrouwen in de waarde van onze diploma’s.

Verder merk ik op dat in het Regeerakkoord is aangekondigd dat het rapport van de Commissie Veerman wordt uitgevoerd. Dat betekent dat in deze kabinetsperiode een bekostigingssystematiek wordt ontwikkeld die meer sturend is op kwaliteit en missie en dat het aandeel studentgebonden financiering in de bekostiging wordt verkleind.

Vraag 8

Bent u bereid deze kwestie te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?

Antwoord 8

Ja. Uw Kamer is al uitgebreid ingelicht over het rapport van de Commissie Leers en het landelijk verdiepingsonderzoek van de inspectie.

Vraag 9

Zijn er meer instellingen die op vergelijkbare wijze te werk gaan? Bent u bereid dat te onderzoeken?

Antwoord 9

Uit de tussenrapportage van de inspectie blijkt dat veel instellingen beleid voeren op langstudeerders. Bij 41 instellingen wordt door de inspectie aanvullende informatie opgevraagd en de reeds beschikbare informatie zal geverifieerd worden. Op grond daarvan kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van risico’s. Is dat het geval dan volgt een verdiepingsonderzoek op de examinering. Indien daarbij risicovolle situaties worden aangetroffen, wordt nagegaan of er hiaten zijn in het interne toezicht en de kwaliteitszorg van de instelling. Waar nodig wordt samen met de NVAO onderzoek in gang gezet naar het gerealiseerde eindniveau van afgestudeerden. Mochten in deze stappen onregelmatigheden worden aangetroffen, dan wordt het instellingsbestuur gemaand de nodige maatregelen te treffen en een verbeterplan op te stellen.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van der Ham (D66), ingezonden 13 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10869), het lid Beertema (PVV), ingezonden 13 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10874).


XNoot
1

de Volkskrant, 10 juli 2010.

XNoot
2

NRC, 10 juli 2010.

Naar boven