Vragen van de leden
Hennis-Plasschaert
en
Teeven
(beiden VVD) aan de minister van Justitie naar aanleiding van de antwoorden op de Kamervragen van 30 juni 2010 inzake internetfilters
(ingezonden 29 juli 2010).
Antwoord van minister
Hirsch Ballin
(Justitie) (ontvangen 27 september 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3146.
Vraag 1
Bent u bekend met artikel 34 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind?1
Vraag 2
Deelt u de mening dat ratificatie van de Convention on Cybercrime en/of de United Nations Convention against Transnational
Organized Crime door landen als Thailand, Japan en Zuid-Korea de aanpak van sites met kinderpornografie (door Nederland maar
ook andere landen) kan vergemakkelijken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ja. Nederland, evenals de medeondertekenaars van het Raad van Europa-verdrag en die van het VN-verdrag, beijvert zich daarom
ook voor de toetreding van zoveel mogelijk landen bij de onderhavige verdragen. De drie genoemde landen worden overigens niet
gezien als belangrijke bronlanden voor vervaardiging en verspreiding van afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen.
Vraag 3
Bent u van mening dat Nederland op grond van artikel 34 van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind de druk op landen
om te ratificeren verder kan opvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke «passende (...) maatregelen» heeft Nederland tot
op heden genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Antwoord 3
Door actief te participeren bij het opstellen, onderhouden en beheren van het verdrag draagt Nederland bij aan internationale
druk op landen die het verdrag niet hebben ondertekend, om dit alsnog te doen. Verder wordt bij internationale ontmoetingen,
waaronder werkbezoeken aan of van Ministers van dergelijke landen dit punt geregeld onder de aandacht gebracht. Ik wijs er
tot slot in het bijzonder op dat Nederland een mensenrechtenambassadeur heeft, die uiteraard ook de belangen van kinderen
behartigt.
Vraag 4
Op welke wijze voert Nederland (al dan niet in EU-verband en/of in samenwerking met derde landen) de internationale druk op
deze landen verder op om uiteindelijk het aantal websites te laten afnemen?
Antwoord 4
Over de inspanningen van Nederland kan ik in algemene zin het volgende opmerken. De bescherming van kinderen tegen seksueel
of anderszins gemotiveerd misbruik wordt door Nederland via de Raad van Europa (RvE), de Europese Unie (EU) en de VN bevorderd
door het bijdragen aan de ontwikkeling en het up to date houden van relevante internationaalrechtelijke verdragsteksten, die
betrekking hebben op materiële strafrechtelijke bepalingen ter zake van kinderpornografie en die internationale samenwerking
vergemakkelijken.
Nederland is voorts actief in het comité van verdragsluitende partijen rond de Convention on Cybercrime dat tenminste één
keer per jaar bijeenkomt en daarbij ook sturing geeft aan het «Project on Cybercrime» van de RvE dat werkt aan verbreiding
– ook buiten de regio – van verdragsbepalingen. Ik wijs eveneens op de onderhandelingen binnen de EU over een nieuwe Richtlijn
bestrijding seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen, aan welke onderhandelingen Nederland actief deelneemt.
Tot slot wordt de aanpak van seksueel misbruik en exploitatie van kinderen zeer geregeld aan de orde gesteld in bilaterale
politieke en ambtelijke ontmoetingen.
Vraag 5
Op basis van welk (kwantitatief) onderzoek komt u tot de conclusie dat het blokkeren van de toegang tot websites «indirect
een bijdrage levert aan het bestrijden van deze extreem ernstige criminaliteit tegen kinderen»?
Antwoord 5
Ik baseer mij, als het gaat om het filteren en blokkeren van websites met afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen
op het WODC-rapport uit 2008 dat ik aan uw Kamer heb aangeboden bij brief van 15 september 2008 (Kamerstukken Tweede Kamer,
vergaderjaar 2007–2008, 28 684 en 31200 VI, nr. 166). In die brief heb ik erop gewezen dat de onderzoekers betogen dat «het meest haalbare doel van blokkeren is dat het voor
de gemiddelde gebruiker van internet moeilijker wordt om aan de gewenste informatie te komen.» Mede hierom ben ik van mening
dat de aanpak van kinderporno eerst en vooral een zaak is van strafrechtelijke aanpak, evenals van samenwerking met internet
service providers om «eigener beweging» afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen via zogenoemde notice
and take down-procedures. Als dat niet mogelijk is, ben ik van mening dat blokkeren toegevoegde waarde heeft.
Vraag 6
Welke websites heeft Nederland (al dan niet via rechtshulpkanalen) proberen aan te pakken? Kunt u tevens per website aangeven
waarom dit niet is gelukt?
Antwoord 6
Het verzoek om een specifiek overzicht van websites die Nederland – al dan niet via rechtshulpkanalen – heeft proberen aan
te pakken, kan ik niet inwilligen, omdat daardoor aan derden de mogelijkheid zou worden geboden om gericht op zoek te gaan
naar afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen.
XNoot
1 https://www.bof.nl/2010/07/28/nederland-negeert-verplichtingen-vn-kinderrechtenverdrag/