Vragen van het lid Smits (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat klassen in het basisonderwijs uitpuilen (ingezonden 16 augustus 2011).

Antwoord van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 15 september 2011).

Vraag 1

Wat is uw oordeel over het artikel dat klassen in het basisonderwijs komend schooljaar een stuk groter zullen zijn dan afgelopen schooljaar?1

Antwoord 1

Ik kan mij niet vinden in de conclusies van het artikel.

Vraag 2

Onderschrijft u de constatering van de PO-raad dat de klassen groter zullen worden na de zomer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Besturen kiezen zelf hoe zij de middelen die ze ter beschikking hebben inzetten voor het onderwijs. Ik heb geen gegevens over de groepsgrootte. Sinds 2002 wordt de bekostiging van basisscholen gebaseerd op 20 leerlingen per fte voor de onderbouw en 28 leerlingen per fte voor de bovenbouw. Dit betreft een onderbouwing van de opbouw van de bekostiging. Het is aan de schoolbesturen zelf om te bepalen hoeveel en op welke manier zij personeel inzetten. De Inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. De bezuinigingen op bestuur en management en de groeimiddelen die het vorige kabinet heeft doorgevoerd betreffen circa 2% van de bekostiging van basisscholen. De door de PO-raad gesuggereerde stijging van de groepsgrootte van gemiddeld 12% staat niet in verhouding tot deze bezuiniging. Het is mij dan ook onduidelijk waarop de PO-raad haar gegevens op baseert.

Vraag 3

Klopt het dat het snijden in het personeelsbestand van scholen onvermijdelijk is door de rijks- en gemeentebezuinigingen van de afgelopen jaren en het gebrek aan compensatie voor bijvoorbeeld gestegen energieprijzen?2

Antwoord 3

De bezuinigingen op bestuur en management en de groeimiddelen die het vorige kabinet heeft genomen betreffen circa 2% van de bekostiging van basisscholen. De bekostiging van basisscholen is de afgelopen jaren volledig geïndexeerd. De materiële instandhouding kent een jaarlijks wettelijk verplichte indexering. In de Wet op het primair onderwijs is bepaald dat de materiële instandhouding iedere vijf jaar geëvalueerd wordt. De laatste evaluatie is in 2011 afgerond en aan u toegezonden op 26 april 2011 (TK 2010 – 2011, 31 293, nr. 100). Uit deze evaluatie blijkt dat schoolbesturen in de periode 2006 tot en met 2009 4% meer uitgegeven hebben dan zij voor materiële instandhouding bekostigd kregen. Dit betreft 0,37% van de totale bekostiging. Gezien de geringe afwijking tussen bekostiging en feitelijke uitgaven zie ik geen reden om tot bijstelling van de bekostiging over te gaan. Schoolbesturen zijn vrij in de besteding van middelen. In de toekenning van de bekostiging wordt onderscheid gemaakt tussen materiële instandhouding en personele bekostiging. Maar voor de schoolbesturen is sprake van één budget waarvoor goed onderwijs gegeven moet worden. Het komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede als scholen bestedingsvrijheid hebben. Ik wil dan ook niet ingrijpen in deze vrijheid van scholen.

Vraag 4

Deelt u de mening van de PO-raad dat het onwenselijk is als de klassen in het basisonderwijs steeds groter worden?

Antwoord 4

Er is geen eenduidig wetenschappelijk bewijs dat de groepsgrootte van invloed is op de kwaliteit van onderwijs. Het CPB heeft onderzoek gedaan naar toonaangevende wetenschappelijke studies op het gebied van klassengrootte. Een deel van de (quasi) experimentele studies, waaronder die voor Nederland, vindt geen effect van een verandering in de klassengrootte op de leerprestaties. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2006 onderzoek gedaan naar de effecten van maatregelen om klassen te verkleinen. Dit onderzoek wijst uit dat klassenverkleining geen effect heeft op de kwaliteit van het onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt de kwaliteit van het primair onderwijs als voldoende. In het Onderwijsverslag over het schooljaar 2009–2010 concludeert de Inspectie onder andere dat het aantal zeer zwakke basisscholen daalt en dat leerlingen op de basisscholen beter presteren. Ik vertrouw op de professionaliteit van de besturen en de schoolteams om bij de inrichting van het onderwijs de juiste keuzes te maken bij de verdeling van de middelen, zodat de kwaliteit gewaarborgd blijft.

Vraag 5 en 6

Ziet u een risico voor de kwaliteit van het onderwijs met deze steeds groter wordende klassen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Zie antwoord vraag 4.

Klopt het dat u al veel langer weet dat de klassen in het basisonderwijs aan het groeien zijn, als gevolg van bezuinigingen door het rijk? Zo ja, waarom hebt u niet eerder actie ondernomen?

Antwoord 5 en 6

Ik heb geen gegevens over de groepsgrootte. Voor mij is de kwaliteit van het onderwijs leidend. De kwaliteit is voldoende en stijgende, zo constateert de Inspectie in het meest recente onderwijsverslag. Het is mijn ambitie om met kracht door te gaan met de verbetering van deze kwaliteit. Deze ambities en de daarbij behorende concrete beleidsmaatregelen staan beschreven in het Actieplan Basis voor presteren en het Actieplan Leraar 2020- Een krachtig beroep. Door uitvoering te geven aan de actieplannen, in samenspraak met het onderwijsveld, werken we aan een versterking van de kwaliteit.

Vraag 7

Ziet u risico’s in de combinatie van de invoering van het zogenaamde «passend onderwijs» en de groeiende groepsgrootte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke risico’s?

Antwoord 7

In de huidige inrichting van de zorg en extra ondersteuning in het onderwijs bestaan verschillende systemen naast elkaar. In het nieuwe stelsel passend onderwijs wordt gestreefd naar één – zo veel mogelijk- integraal systeem, waarbij de nieuwe samenwerkingsverbanden op basis van hun zorgplan verantwoordelijk worden voor de toewijzing van extra ondersteuning en begeleiding. Zij hebben daarin veel meer vrijheid dan nu het geval is ten aanzien van het inzetten van de zorgmiddelen, waardoor meer maatwerk mogelijk is. Daarbij is hetniet zo dat bij de invoering van het nieuwe stelsel passend onderwijs alle leerlingen vanuit het speciaal onderwijs ineens naar het regulier onderwijs moeten. Het speciaal onderwijs blijft gewoon bestaan.

Vraag 8

Bent u nog steeds van mening dat de verantwoordelijkheid voor de grotere klassen enkel bij de schoolbesturen ligt?3 Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om de klassenvergroting te stoppen?

Antwoord 8

De lumpsumbekostiging is ingevoerd zodat schoolbesturen een integrale afweging van uitgaven en doelen kunnen maken en maatwerk kunnen leveren. Een schoolbestuur doet dat in samenspraak met de directie van een school. Daarnaast speelt ook de medezeggenschapsraad een rol. In samenspraak met directeuren, leraren en medezeggenschapspartners is het schoolbestuur uiteindelijk verantwoordelijk voor de inrichting van het onderwijs en daarbij ook over de organisatie, samenstelling en omvang van de groepen. Ik ga niet ingrijpen in deze inrichtingsvrijheid van schoolbesturen.

Vraag 9

Bent u bereid met voorstellen te komen om de klassengrootte te maximeren op 25 leerlingen? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 9

Zie antwoord vraag 8.


X Noot
1

AD, 15 augustus 2011.

X Noot
2

PO-raad, 15 augustus 2011.

X Noot
3

Reactie van de minister op het SP-rapport «Minder geld, grotere klassen», Kamerstuknummer 32 500 VIII, 152.

Naar boven