Vragen van de leden Van Dekken en Bouwmeester (beiden PvdA) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het lage rendement van de opleiding tot profvoetballer (ingezonden 9 augustus 2011).

Antwoord van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 6 september 2011).

Vraag 1

Kent u het artikel «Dromen in duigen», waaruit naar voren komt dat 1028 van de 1335 spelers in de jeugdopleiding geen profvoetballer worden?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is het waar dat de meeste clubs «geen enkel benul hebben» van wat er van de vele jonge «afvallers» terecht is gekomen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?

Antwoord 2

De KNVB werkt met een keurmerk voor de Regionale Jeugdopleidingen (RJO’s). Daarmee wordt de kwaliteit van de opleiding vastgesteld. Tevens bevat dit keurmerk diverse protocollen die betrekking hebben op de handelwijze van de clubs. Eén van deze protocollen schrijft voor hoe om te gaan met spelers die niet kunnen doorstromen naar het betaalde voetbal. Volgens dit protocol geven Betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s) jeugdspelers, die op de middelbare school zitten, na afloop van de verbintenis nog een jaar de gelegenheid om op school van de faciliteiten van de zogeheten topsportklas gebruik te blijven maken. De clubs leggen bovendien contacten met amateurverenigingen en/of andere BVO’s binnen de leef-/woonomgeving van de jeugdspelers om hen de gelegenheid te bieden daar hun carrière voort te zetten.

Ik stel dus vast, dat in het opleidingssysteem van het betaalde voetbal voorwaarden zijn opgenomen die een zekere nazorg voor afvallers inhouden.

Vraag 3

Is het waar dat sommige clubs spelers van zes jaar al «bijeenrapen»? Om hoeveel jonge kinderen gaat het? Hoe ziet het programma van een kind van zes eruit? Op welke wijze houdt u toezicht op de ontwikkeling en het welzijn van deze kinderen? Bent u van mening dat dit volstaat?

Antwoord 3

De KNVB heeft het Expertisecentrum Leermiddelenontwikkeling in Utrecht in 2006/»07 onderzoek laten doen naar de instroomleeftijd voor de opleiding tot beroepsvoetballer en het pedagogisch leerklimaat. Het oprichten van de RJO’s, waarover in het artikel wordt gesproken, is daarvan een direct gevolg geweest.

Volgens de huidige regelgeving van de KNVB kunnen kinderen vanaf hun 5e levensjaar lid worden van een voetbalclub. Dat geldt voor de vele amateurverenigingen evenals voor de jeugdopleidingen van BVO’s. De opleiding tot profvoetballer binnen een RJO start echter niet eerder dan bij de D-pupillen (11 jaar).

BVO’s besteden veel aandacht aan de begeleiding van jonge spelers. De start van de opleiding tot profvoetballer valt zo goed als samen met de instroom op het voortgezet onderwijs. De KNVB geeft desgevraagd aan dat het aantal activiteiten voor spelers jonger dan 11 jaar normaliter beperkt blijft tot hooguit drie trainingen en één wedstrijd per week. Deze «belasting» is nagenoeg gelijk aan de belasting bij een gemiddelde amateurvereniging. Wel zijn de reisafstanden bij deelname aan een jeugdopleiding van een BVO doorgaans groter.

Het is mij niet bekend hoeveel jonge kinderen trainen en spelen bij de BVO’s.

Wel constateer ik uit het artikel in Elsevier dat de KNVB en de BVO’s zich in toenemende mate bewust zijn van hun (pedagogische) verantwoordelijkheid.

Vraag 4

Hoe verhouden de schoolprestaties van deelnemers aan voetbalopleidingen zich tot die van hun andere leeftijdgenoten? Is het waar dat het deelnemen aan een opleiding tot beroepsvoetballer ten koste gaat van de schoolprestaties? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat dit verbetert?

Antwoord 4

Er zijn de KNVB geen cijfers bekend waaruit blijkt dat de schoolprestaties van deelnemers aan de jeugdopleidingen van BVO’s anders zijn dan die van hun andere leeftijdsgenoten. Clubs hebben als beleid dat de schoolprestaties van de voetballers minimaal voldoende moeten zijn. Is dit niet het geval, dan wordt het aantal wekelijkse voetbalactiviteiten verminderd.

Jeugdopleidingen maken bovendien voor hun jeugdspelers gebruik van de faciliteiten van zogenaamde LOOT (Landelijke Organisatie Onderwijs en Topsport) scholen om een goede – op het voetballen afgestemde – schoolopleiding in het voortgezet onderwijs te laten volgen. Dit houdt in dat zij een voor hen zo optimaal mogelijk onderwijsprogramma doorlopen.

Vraag 5

Hoe beoordeelt u het feit dat er jaarlijks ex-jeugdspelers behandeld moeten worden vanwege een gok-, drank- of drugsverslaving? Om hoeveel verslaafde ex-jeugdspelers gaat het in totaal? In hoeverre wijkt het totaal aantal verslaafde ex-jeugdspelers af ten opzichte van het aantal verslaafden uit dezelfde leeftijdscategorie?

Antwoord 5

Er zijn de KNVB geen cijfers bekend van aantallen ex-jeugdspelers die behandeld moeten worden voor een verslaving, noch of er een direct verband bestaat tussen de verslaving en het niet halen van het vereiste voetbalniveau. Kwantitatieve gegevens om een vergelijking te kunnen maken tussen ex-jeugdspelers en andere leeftijdsgenoten met betrekking tot verslavingsaspecten zijn niet beschikbaar.

In zijn algemeenheid kan echter worden gesteld dat BVO’s steeds meer functionarissen aanstellen om (jonge) spelers zo optimaal mogelijk te begeleiden, tijdens en na afloop van de verbintenis, ook om dit soort risico’s tegen te gaan.

Vraag 6

Zijn ouders zich altijd voldoende bewust van de afbreukrisico’s voor hun kinderen als blijkt dat zij ondanks een jeugdopleiding toch niet het betaald voetbal halen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u, bijvoorbeeld in samenspraak met de voetbalorganisaties, doen om de bewustwording onder ouders ten aanzien van kansen en risico’s van een jeugdopleiding te verbeteren?

Antwoord 6

De KNVB meldt dat talentvolle jeugdspelers en hun ouders doorgaans goed op de hoogte zijn van het feit dat hooguit een enkeling zal kunnen doorbreken. Dat is inherent aan topsport en van het feit dat de spoeling met 36 BVO’s bovendien dun is. Dit onderwerp wordt in de regel tijdens de intake al besproken tussen een speler en een club en komt gedurende het vervolgtraject frequent aan de orde.

Ik constateer dat in de huidige praktijk ouders op de hoogte kunnen zijn van de risico’s voor hun kinderen. Ik zie dan ook geen reden speciale bewustwordingsactiviteiten te ondernemen.

Vraag 7 en 8

Deelt u de mening van emeritus hoogleraar Buisman dat clubs zich meer bezig zouden moeten houden met het voorbereiden van spelers op een plek in de maatschappij als dat met voetbal niet lukt? Deelt u de mening dat bij clubs een grote verantwoordelijk ligt? Bent u bereid met de KNVB afspraken te maken over de invulling van deze verantwoordelijkheid? Of bent u van mening dat de huidige inspanningen volstaan? Welke rol ziet u hier voor uzelf?

Deelt u de mening dat, in het kader van uw beleid ten aanzien van een gezond topsportklimaat in het algemeen en in uw streven naar een goede combinatie van onderwijs, studie en sport voor sporttalenten in het bijzonder, ook op u een verantwoordelijkheid rust ten aanzien van de opleiding tot profvoetballer? Zo ja, hoe geeft u hieraan concreet invulling en hoe moet die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies uit het genoemde artikel worden bezien?

Antwoord 7 en 8

Evenals de KNVB deel ik de mening van emeritus hoogleraar Buisman dat het voorbereiden van spelers op een plek in de maatschappij essentieel is. Het voetbal (clubs en de KNVB) zal zich hier maximaal voor in moeten zetten. Daarom is het van belang dat jonge spelers naast hun beroepsopleiding tot profvoetballer een goede schoolopleiding en een breed en uitgebalanceerd opleidingspakket krijgen aangeboden.

De samenwerking tussen VO-scholen (LOOT-scholen) en de jeugdopleidingen is doorgaans goed. Sinds vorig seizoen is de KNVB daarnaast bezig om te komen tot een mbo-opleiding tot profvoetballer. Dit, om ook jongeren na de middelbare school te stimuleren hun schoolopleiding voort te zetten. Verder is het beleid van de KNVB om bij de nationale jeugdteams alleen spelers uit te nodigen die op school én binnen de jeugdopleiding van de RJO naar tevredenheid functioneren.

Tenslotte zal de KNVB vanaf seizoen 2011/’12 de jeugdopleidingen laten visiteren door onafhankelijke en objectieve experts. Deze visitatiecommissie werkt in opdracht van een Raad van Advies bestaande uit vertegenwoordigers van NOC*NSF, de Coöperatie Eerste Divisie (CED), de Eredivisie CV (ECV), de Vereniging voor Contractspelers (VVCS) en Coaches Betaald Voetbal (CBV). De Raad van Advies is verantwoordelijk voor de kwaliteitsontwikkeling en -monitoring van het opleiden van talentvolle voetballers. Doel is om tot een structurele kwaliteitsverbetering te komen. Indien jeugdopleidingen niet voldoen aan de gestelde minimale voorwaarden, wordt hen de status van Regionale Jeugd Opleiding ontnomen.

Op basis van de huidige beschikbare informatie over de praktijk van alledag en de voornemens van de KNVB voor de nabije toekomst, constateer ik dat de KNVB en de BVO’s zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid in deze en daar ook naar handelen. De risico’s die er zijn op teleurstellingen bij afvallers worden voldoende onderkend. Dit is in lijn met mijn topsportbeleid waarin de relatie school en sport een punt van aandacht is. Dit laat onverlet dat teleurstellingen zullen blijven voorkomen. Daarin onderscheiden de sportsector in het algemeen en de voetbalsector in het bijzonder zich niet van andere sectoren waarin jonge mensen worden opgeleid voor en voorbereid op hun toekomst.

Ik zie tegen deze achtergrond dan ook geen aanleiding om op dit terrein specifieke afspraken te gaan maken met de KNVB.


X Noot
1

Elsevier, 6 augustus 2011.

Naar boven