Vragen van het lid Spekman (PvdA) aan de minister voor Immigratie en Asiel over het extreem lang verblijf van een Servisch gezin met kinderen in de Vrijheidsbeperkende Locatie in Ter Apel (ingezonden 18 juli 2011).

Antwoord van minister Leers (Immigratie en Asiel) (ontvangen 6 september 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3279.

Vraag 1

Bent u bekend met het dossier in de zaak van een Servisch-Kosovaarse asielfamilie met kinderen die al meer dan twee jaar in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in Ter Apel verblijft?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u uitleggen hoe het kan dat een familie met kinderen twee jaar in vrijheidsbeperking moet leven, zonder dat zij een strafbaar feit heeft begaan en zij nog een lopende toelatingsprocedure heeft? Vindt u deze lange periode geoorloofd, mede gezien het feit dat een vrijheidsbeperkende maatregel maximaal twaalf weken mag duren en de verblijfsduur in de VBL voor deze familie inmiddels bijna het tienvoudige bedraagt?

Antwoord 2

Op 21 juli 2009 is ten aanzien van de desbetreffende familie een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Het betrokken gezin had reeds vier asielprocedures in Nederland doorlopen, en de aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier waren in eerste aanleg afgewezen.

Met het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met een meldplicht in de VBL wordt beoogd de betreffende vreemdelingen in het zicht van de overheid te houden. Dit maakt het mogelijk om door middel van individueel casemanagement langer aan de terugkeer te kunnen werken en meer tijd te hebben voor het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. Uitgangspunt hierbij is dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is om zijn vertrek te realiseren. De vreemdeling kan tegen het opleggen of voortduren van een vrijheidsbeperkende maatregel rechtsmiddelen aanwenden.

Gedurende het verblijf van de betreffende familie op de VBL heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) vertrekgesprekken gevoerd met betrokkenen. Tijdens deze gesprekken hebben de betrokken vreemdelingen te kennen gegeven dat zij geen medewerking willen verlenen aan het realiseren van hun vertrek.

Het gegeven dat er nog sprake was van een lopende reguliere toelatingsprocedure als gevolg waarvan betrokkenen rechtmatig verblijf hadden, betekent niet dat ze daardoor voor opvang in aanmerking kwamen. Een reguliere toelatingsprocedure genereert immers geen recht op opvang. Daarnaast impliceert dit evenmin dat automatisch de vrijheidsbeperkende maatregel wordt beëindigd waardoor de vreemdelingen op straat terecht komen.

Het langdurige verblijf van de betreffende familie op de VBL is mede een gevolg van het gewijzigde beleid ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen. Naar aanleiding van het tussenarrest van 27 juli 2010 is door de toenmalige minister van Justitie besloten dat het onderdak van gezinnen met minderjarige kinderen in de VBL niet zal worden beëindigd2. Op 11 januari 2011 heeft het Gerechtshof te Den Haag de lijn uit het eerdere tussenarrest bevestigd. Als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof kan de overheid geen onderdak beëindigen van gezinnen met minderjarige kinderen zolang hun vertrek uit Nederland nog niet heeft plaatsgevonden, ook in het geval dat zij geen medewerking verlenen aan hun vertrek.

Vraag 3 en 4

Deelt u de mening dat de VBL niet bedoeld en geschikt is als opvang, maar slechts mag worden gebruikt als terugkeerlocatie? Betekent dit niet dat plaatsing in de VBL slechts zou moeten plaatsvinden als terugkeer naar het land van herkomst daadwerkelijk binnen afzienbare tijd is voorzien?

Deelt u de mening dat de VBL niet toegerust is voor lang verblijf, gezien de beperking van vrijheid en zeer sobere mate van voorzieningen, zeker als het gaat om een gezin met kinderen?

Antwoord 3 en 4

Ik deel de mening, dat de VBL bedoeld is als terugkeerlocatie en dat de VBL om deze reden verschilt van andere opvanglocaties, ten aanzien van de geboden voorzieningen. De stelling dat de VBL niet zou zijn toegerust voor langdurig verblijf, deel ik echter niet. Hoewel de voorzieningen sober zijn en er een vrijheidsbeperking geldt, zijn voor kinderen alle benodigde faciliteiten op de VBL aanwezig. In de beantwoording van Kamervragen van 24 mei jl. over de positie van kinderen in de VBL in Ter Apel3 heb ik dit nader toegelicht. Gezien het voorgaande kan ik uw stelling dat het verblijf op de VBL voor de kinderen schadelijk zou zijn geweest niet volgen en zie ik geen aanleiding om het gezin naar een reguliere opvanglocatie over te brengen. Overigens hebben personen die zijn geplaatst in de VBL primair zelf invloed op de duur van deze maatregel. Door zich in te spannen voor het vertrek, kan deze termijn over het algemeen zeer kort zijn.

Vraag 5

Klopt het dat in deze individuele zaak van het Servisch-Kosovaarse gezin, buiten een aantal gesprekken, feitelijk geen terugkeeractiviteiten hebben plaatsgevonden tijdens de twee jaar verblijf in de VBL? Kunt u de ondernomen activiteiten opsommen? Kunt u aangeven welk nut het verblijf in de VBL dan voor de mogelijke terugkeer van de familie heeft gehad?

Antwoord 5

De DT&V heeft verschillende vertrekgesprekken gevoerd waarin de betrokken vreemdelingen zijn gewezen op hun plicht om Nederland zelfstandig te verlaten. De DT&V heeft aangeboden hen hierin te faciliteren. De betrokken vreemdelingen hebben gezegd dat zij geen gebruik wensen te maken van de geboden facilitering bij hun vertrek en dat zij Nederland niet wensen te verlaten.

Op grond van een advies van Bureau Medische Advisering in deze zaak, dient de DT&V de medische overdracht te regelen alvorens tot uitzetting kan worden overgegaan. De familie beschikt over reisdocumenten waarmee het gedwongen vertrek kan worden gerealiseerd als is voldaan aan de voorwaarden ten aanzien van de medische overdracht.

Voor de beantwoording van het laatste deel van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.

Vraag 6

Waarom kon dit gezin geen opvang krijgen op grond van de motie Spekman (opvang medisch) vanwege de zeer ernstige psychiatrische problemen van de vader in het gezin?4

Antwoord 6

Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het uitgangspunt van de Nederlandse vreemdelingenwet dat een reguliere procedure geen recht op opvang genereert. Uitgeprocedeerde asielzoekers die een reguliere aanvraag om een verblijfsvergunning op medische gronden indienen of een beroep doen op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 komen echter, onder bepaalde procedurele en inhoudelijke voorwaarden, wel in aanmerking voor opvang. Zo kan opvang in het kader van de motie Spekman alleen worden verleend indien de vreemdeling voorafgaand aan de indiening van een dergelijke aanvraag alle relevante bescheiden en gegevens die nodig zijn om een adviestraject bij het Bureau Medische Advisering (BMA) op te starten heeft overgelegd en op het moment van de indiening van de aanvraag nog geen beslissing op deze aanvraag kan worden genomen. Het gezin komt niet in aanmerking voor opvang in het kader van de motie Spekman omdat niet is voldaan aan de procedurele voorwaarden, namelijk dat voorafgaand aan de indiening van de aanvraag alle relevante bescheiden overgelegd dienen te zijn. Daarnaast is met opvang op deze grond beoogd te voorkomen dat een bepaalde groep vreemdelingen in het geheel geen onderdak heeft, waarvan in het geval van betrokkenen geen sprake is.

Vraag 7 en 8

Is de conclusie achteraf gerechtvaardigd dat dit gezin lange tijd onnodig en/of ten onrechte in vrijheidsbeperking heeft verbleven? Bent u bereid te erkennen dat dit met name voor de kinderen schadelijk is geweest en dat dit gezin onmiddellijk naar een reguliere opvanglocatie moet worden overgebracht? Kunt u dit antwoord toelichten?

Deelt u de mening dat dit lange, zinloze, schadelijke verblijf in vrijheidsbeperking, mede gezien de worteling van de lang verblijvende kinderen in Nederland, verblijfsrechtelijke consequenties zou moeten hebben in de vorm van het verlenen van een verblijfsvergunning aan de kinderen? Kunt u dit toelichten?

Antwoord 7 en 8

Nee, ik deel de conclusie in vraag 7 ten aanzien van het lange verblijf in de VBL niet en verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4. Gelet hierop deel ik evenmin de mening dat er sprake zou moeten zijn van verblijfsrechtelijke consequenties. Met betrekking tot de verwijzing naar de worteling van de kinderen merk ik op dat dit geen criterium vormt voor toelating in de Vreemdelingenwet 2000.

Het kabinet acht het van groot belang om te voorkomen dat er situaties ontstaan waarin gezinnen met minderjarige kinderen langdurig in Nederland verblijven zonder verblijfsvergunning. Het kabinetsbeleid is er dan ook op gericht illegaal verblijf van vreemdelingen in het algemeen en van kinderen in het bijzonder tegen te gaan. In het Regeerakkoord is expliciet opgenomen dat in het kader van het terugkeerbeleid prioriteit wordt gegeven aan gezinnen met minderjarige kinderen.


X Noot
1

Het dossiernummer van deze individuele zaak is onderhands aan de minister verstrekt.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2009/10, Aanhangsel van de Handelingen, 3037.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2010/11, Aanhangsel van de Handelingen, 3041.

X Noot
4

Kamerstukken II 2008/09, 30 846, nr. 4.

Naar boven