Vragen van de leden Dijsselbloem en Arib (beiden PvdA) aan de staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over een Groningse incestpleger (ingezonden 27 juni 2011).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 12 augustus 2011). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3155.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de vader die een kind verwekte bij zijn twaalfjarige dochter, waarover hij als enige het ouderlijke gezag kreeg, na in 1995 al veroordeeld te zijn geweest wegens incest?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe is het mogelijk dat een veroordeelde incestpleger als enige het ouderlijk gezagt toegekend had gekregen over zijn jongste zoon en dochter?

Antwoord 2

Met referte aan mijn brief aan uw Kamer van 27 juni 2011 (kenmerk 5704994/11) met antwoorden op vragen van de leden Van der Burg en Van der Steur over deze zaak, merk ik het volgende op.

Na een scheiding kan een ouder slechts eenhoofdig gezag uitoefenen na een uitspraak van de rechter daartoe, bijvoorbeeld omdat de andere ouder niet (meer) in staat is om aan het ouderlijk gezag invulling te geven door een psychiatrische ziekte of verslaving. Een dergelijke gezagsprocedure heeft ook in de onderhavige zaak plaatsgevonden. Aan een oproep om ter zitting te verschijnen heeft de moeder geen gehoor gegeven. De Raad voor de Kinderbescherming was bij de mondelinge behandeling ter zitting aanwezig. De vader verzorgde zijn dochter al enige tijd alleen. Noch voor de rechtbank, noch voor de Raad voor de Kinderbescherming was er op basis van de informatie die ter beschikking stond, aanleiding (nader) onderzoek te (laten) verrichten.

Op het moment dat het verzoek om eenhoofdig gezag van de vader ter zitting werd behandeld was het raadsdossier van de oudere dochter vernietigd omdat deze dochter al ouder was dan 24 jaar. De vader heeft tijdens de behandeling ter zitting zijn strafrechtelijke antecedenten gezwegen.

Vraag 3

Klop het dat bij toekenning van het ouderlijk gezag, in geval hierover geen onenigheid is tussen de ouders, er geen toets plaatsvindt door de Raad van de Kinderbescherming, terwijl dat wel gebeurt bij-bijvoorbeeld-het treffen van een omgangsregeling?

Antwoord 3

Bij gerechtelijke procedures over zowel het ouderlijk gezag als een omgangsregeling wordt niet in alle zaken onderzoek gedaan door de Raad voor de Kinderbescherming. In beide situaties doet de Raad slechts onderzoek als de rechter dat verzoekt. In beginsel doet de rechter dat niet als bij de ouders overeenstemming bestaat.

Vraag 4

Zou het niet gewenst zijn dat bij toekenning van het ouderlijk gezag de Raad voor de Kinderbescherming altijd advies uitbrengt aan de kinderrechter? Bent u bereid dit te regelen?

Antwoord 4

In veel zaken waarin aan de rechter een verzoek om (eenhoofdig) gezag wordt voorgelegd, vraagt deze advies aan de Raad voor de Kinderbescherming. Dat de Raad voor de Kinderbescherming in al deze zaken standaard een advies uitbrengt, acht ik niet opportuun. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 5

Is het mogelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming ook bij een aanvraag tot toekenning van het ouderlijk gezag standaard toegang krijgt tot justitiële bestanden om na te gaan of sprake is geweest van een (ernstig)gewelds- of zedenmisdrijf? En is een dergelijke check ook standaard toe te passen bij een aanvraag tot toekenning van het ouderlijk gezag?

Antwoord 5

Zoals ik heb aangegeven in genoemde brief aan uw Kamer van 27 juni 2011 vind ik het van belang dat er een sluitende aanpak komt voor die zaken waarin het risico op herhaling van een ernstig misdrijf en daarmee een bedreiging voor het kind groot is. Wat mij betreft gaat het dan niet alleen om het verkrijgen van zicht op een eventuele strafrechtelijke voorgeschiedenis van een gezinslid bij zaken betreffende omgang en gezag, maar ook bij de besluitvorming inzake een jeugdbeschermingsmaatregel. In vervolg op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het rapport «Over de fysieke veiligheid van het kind» alsmede de aanbevelingen op dit punt in een tweetal rapporten van de Inspectie jeugdzorg2 wordt momenteel met veldpartijen gewerkt aan het opzetten van een (beleids)kader om in dossiers zicht te krijgen op eventuele voorgeschiedenissen. Het hiervoor besprokene zal bij het opzetten van dit kader worden betrokken. Daarbij zal gelden dat in een zaak als de onderhavige die bij de Raad voor de Kinderbescherming aanhangig is, de Raad steeds het JDR inziet. Verder geldt dat het kinddossier van andere kinderen uit het gezin bij de Raad voor de Kinderbescherming lang genoeg na hun minderjarigheid voor inzage beschikbaar moet blijven. Ik onderzoek wordt op welke wijze dat in de uitvoeringspraktijk van de Raad zijn beslag kan krijgen en hoeveel langer dan tot het 24e levensjaar jaar het kinddossier moet worden bewaard.

Vraag 6

Bestaat er een systeem om een veroordeelde incestpleger ook na vrijlating te volgen cq begeleiden en om tijdig in te kunnen grijpen als berokkende een nieuw gezin sticht? Zo nee , bent u van mening dat een dergelijk systeem moet worden opgezet?

Antwoord 6

De maatregelen die de bescherming van kinderen van zedendelinquenten betreffen, worden besproken in het antwoord op vraag 5. Of een wettelijk systeem wenselijk is om te monitoren of zedendelinquenten wederom een gezin vormen, wordt daarbij meegenomen.

Vraag 7

Welke rol heeft de reclassering in de begeleiding van een veroordeelde incestpleger na vrijlating? Is deze rol naar uw oordeel goed geformuleerd?

Antwoord 7

De terugkeer van delinquenten naar de samenleving wordt gestart vanuit een justitieel traject. Er worden aan de terugkeer van zedendelinquenten in een gedwongen kader strikte justitiële voorwaarden gesteld, zoals verplichte behandeling, gedragsinterventies en locatie- en contactverboden, al dan niet gecombineerd met elektronische controlemiddelen. De reclassering houdt toezicht op de naleving van deze voorwaarden. De vormgeving van het toezicht wordt door de reclassering afgestemd op het risico van overtreding van de voorwaarden. Zedendelinquenten, waarvoor een strikte controle noodzakelijk is, worden intensiever gevolgd, zodat signalen van terugval en dreigende recidive tijdig worden gesignaleerd en direct kan worden ingegrepen. Bij het niet nakomen van de voorwaarden meldt de reclassering dit aan het Openbaar Ministerie of de Dienst Justitiële Inrichtingen en wordt de zedendelinquent weer ingesloten. De rol van de reclassering is naar mijn oordeel daarmee goed geformuleerd. Gemeenten kunnen de reclassering in het kader van de nazorg bovendien vragen specifieke begeleiding te bieden buiten het justitieel kader.


X Noot
1

Anp, «Groningse vader uit ouderlijk gezag ontzet», 23 juni 2011.

X Noot
2

«Een kinderbeschermingsmaatregel? Besluiten en overwegingen van de Raad voor de Kinderbescherming» en: «Onderzoek bij de Raadsregio Rotterdam-Rijnmond en BJZ Rotterdam naar aanleiding van het overlijden van drie baby’s».

Naar boven