Vragen van het lid
Van Toorenburg
(CDA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over privacy-schending op internet door slachtoffers van ernstige
delicten (ingezonden 3 augustus 2011).
Antwoord van staatssecretaris
Teeven
(Veiligheid en Justitie) (ontvangen 9 augustus 2011).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Megaboete voor digitaal schavot»?1
Vraag 2
Klopt het dat u voornemens bent een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen waarin aan het College bescherming persoongegevens
(Cbp) de bevoegdheid wordt gegeven boetes op te leggen van 25 000 euro in geval van privacy-schending op internet door slachtoffers van
ernstige delicten?
Antwoord 2
Zoals ik heb vermeld in de brief van 29 april 2011, die ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb gezonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 761, nr. 1), bereidt het kabinet wetgeving voor waarin overtreding van de materiële normen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)
wordt gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Over de inhoud van dat wetsvoorstel heeft nog geen definitieve besluitvorming
plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de bepalingen die betrekking hebben op de sanctionering van overtredingen.
Vraag 3 en 4
Vindt u het ook niet de omgekeerde wereld dat slachtoffers boetes tegemoet zouden kunnen zien van mogelijk meer dan 25 000
euro wegens zogenaamde «privacyschending» van degene die het waagt bij hen in te breken of hen te overvallen, terwijl nota
bene aan een gemiddelde dader van een inbraak of overval vrijwel nooit een dergelijke boete wordt opgelegd?
Is het inderdaad zo, gelijk de directeur van het Cbp gezegd schijnt te hebben, dat deze afschrikwekkende boetes ook opgelegd
moeten worden aan iemand drie hoog achter of voor een eenmansbedrijf en dat bedrijven boetes tegemoet kunnen zien van «Neelie-Kroes-achtige»
proporties? Deelt u de mening dat dergelijke boetes disproportioneel zouden zijn?
Antwoord 3 en 4
Elke oplegging van een bestuurlijke boete moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent
dat het bestuursorgaan dat een boete oplegt bij zijn besluitvorming altijd rekening moet houden met de ernst van de overtreding,
de mate van verwijtbaarheid en alle overige relevante omstandigheden van het individuele geval. Dat kan onder omstandigheden
ook meebrengen dat geen boete wordt opgelegd, zelfs als er naar de letter van de wet sprake zou zijn van een overtreding.
Die rechtsbeginselen gelden onverkort wanneer het overtredingen van de Wbp betreft die met een bestuurlijke boete zijn of
zouden worden gesanctioneerd.
Vraag 5
Kunt u voor de Kamer inzichtelijk maken hoe hoog de schadevergoedingen momenteel zijn die door de rechter worden opgelegd,
in zaken betreffende privacy-schending op internet?
Antwoord 5
Schendingen van de persoonlijke levenssfeer van individuen door middel van het plaatsen van persoonsgegevens of afbeeldingen
van de betrokken persoon op internet, in e-mails, of in de fysieke ruimte zonder toestemming van de betrokkene, of andere
grond die redelijkerwijs kan worden ingeroepen, eindigt in civiele zaken niet steeds met een veroordeling tot schadevergoeding.
Veroordelingen tot schadevergoeding lijken betrekkelijk zeldzaam te zijn. Een recente zaak betreft een veroordeling tot betaling
van een schadevergoedingen tot een totaal van € 75 000,= ten behoeve van een onderwijsgevende die in e-mails ten onrechte
was beschuldigd van het hebben van een seksuele relatie met een leerling (Kantonrechter rechtbank Leeuwarden, 18 augustus
2010, LJN BN6111).
Vaker zoeken betrokkenen hun toevlucht tot het eisen van een rectificatie, in combinatie met een opleggen van een dwangsom.
Een bekende zaak betreft de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2004 (LJN AQ7877).
In die zaak werd de eigenaar van een tabakszaak die een foto van een vrouw had opgehangen die bij hem uit de zaak had gestolen
veroordeeld tot het ophangen van rectificatie, onder oplegging van een dwangsom van € 500,= per dag tot een maximum van € 10 000,=.
De betrokkene was een bejaarde vrouw die aan de ziekte van Alzheimer bleek te lijden.
Vraag 6
Kunt u de Kamer, nog voordat u dergelijk wetsvoorstel indient, zo spoedig mogelijk een hoofdlijnenbrief doen toekomen, waarover
zij kan debatteren, al is het maar om te voorkomen dat teveel tijd en aandacht wordt geschonken aan een kansloos wetsvoorstel?
Antwoord 6
De in antwoord 2 genoemde brief is een dergelijke hoofdlijnenbrief. Ik zie uit naar het over de brief reeds geagendeerde algemeen
overleg met de Kamer.
X Noot
1AD, 1 augustus 2011.