Vragen van de leden Hernandez en Brinkman (beiden PVV) aan de minister van Defensie over het bericht dat onderzoek van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) stelt dat Nederlandse speciale eenheden vaker moeten worden ingezet en het bericht dat de Vereniging van Infanterie Officieren (VIO) heeft aangeven dat de Nederlandse krijgsmacht vaker offensief had moeten optreden in Uruzgan (ingezonden 15 juli 2011).

Antwoord van minister Hillen (Defensie) (ontvangen 9 augustus 2011).

Vraag 1

Bent u het met onderzoeker Michiel de Weger van de NLDA eens dat Nederlandse speciale eenheden vaker moeten worden ingezet in het buitenland?1 Deelt u daarbij de visie van de onderzoeken dat, áls Nederland al besluit haar krijgsmacht in het buitenland in te zetten, er vaker een beroep moet worden gedaan op onze uitstekende speciale eenheden in plaats van de (huidige) grootschalige inzet van reguliere (grond)troepen als trainers en ontwikkelingswerkers?

Antwoord 1

De Nederlandse regering heeft speciale eenheden in meerdere operaties ingezet. De Nederlandse speciale eenheden hebben zowel speciale operaties uitgevoerd als reguliere operaties ondersteund. De samenstelling van het Nederlandse militaire contingent in een missie is afhankelijk van de doelen van de missie en de operationele omstandigheden.

Vraag 2 en 4

Deelt u de mening van vele Nederlandse officieren dat de krijgsmacht te passief is geweest in Uruzgan, vaker offensief had moeten doorpakken en de tegenstander had moeten uitschakelen? Vindt u ook dat Defensie in Uruzgan veel kansen heeft laten lopen om de Taliban uit te schakelen?2

Kunt u terugkijkend op de missie het ongenoegen van de Afghaanse bevolking in Uruzgan begrijpen over het feit dat de Nederlandse krijgsmacht in veel gevallen niet actief achter de Taliban aanging, terwijl bijvoorbeeld de Australiërs dit wel wilden?

Antwoord 2 en 4

Nederlandse eenheden hebben in Uruzgan waar nodig offensief opgetreden. In de missie in Uruzgan stond de bescherming van de Afghaanse burgerbevolking centraal en niet het uitschakelen van de Taliban.

Vraag 3

Bent u met de VIO de mening toegedaan dat de krijgsmacht bij eventuele toekomstige missies altijd een offensieve mentaliteit moet hanteren, geweldsuitoefening als core business dient te beschouwen en niet meer aan ontwikkelingshulp moet doen volgens de 3D-benadering? Zullen infanteristen, áls zij al worden ingezet, meer offensieve ruimte krijgen bij nieuwe missies?

Antwoord 3

In het Toetsingskader 2009 wordt de samenhang van politieke, militaire en ontwikkelingssamenwerkingaspecten benadrukt. Deze integrale benadering wordt vaak met de term 3D aangeduid (diplomacy, defence, development). Dit is en blijft het beleid. Mijn pleidooi voor het militaire karakter van het optreden van de krijgsmacht past zeer wel binnen de taakverdeling van de integrale benadering en is derhalve geen diskwalificatie van het 3D-beleid. Binnen dit beleid is de militair een vakman die, indien de situatie dit vereist, proportioneel geweld toe kan passen en alleen optreedt ter ondersteuning van ontwikkelingsprojecten indien de veiligheidsituatie dat noodzaakt of indien het de militaire operatie direct ondersteunt. De toepassing van geweld is missiespecifiek en wordt onder meer vastgelegd in het mandaat en de geweldsinstructies.

Vraag 5

Staat u achter het initiatief van de Nederlandse officiersvereniging om een code te ontwikkelen voor de Nederlandse infanterist die de offensieve mentaliteit, moed, trouw, zelfopoffering en de wil om te vechten en te winnen centraal stelt? Zo ja, zal deze code in de opleidingen bij Defensie kunnen worden ondergebracht? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Ik beschouw een dergelijke code als een interne discussie binnen de Vereniging van Infanterie Officieren. Van het opnemen van een dergelijke code in de opleiding van Defensie is momenteel geen sprake.


X Noot
1

http://www.trouw.nl/tr/nl/4492/Nederland/article/detail/2803900/2011/07/14/Stuur-Nederlandse-special-forces-vaker-naar-het-buitenland.dhtml

X Noot
2

Volkskrant, 13 juli 2011, voorpagina en pagina 3.

Naar boven