Vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de ministers van Justitie en van Buitenlandse Zaken over de procedure op grond van Wet overdracht en tenuitvoerlegging van strafvonnissen (ingezonden 27 september 2010).

Mededeling van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 29 oktober 2010).

Vraag 1

Bent u bekend met het feit dat gedetineerden, nadat zij in het kader van de Wet overdracht en tenuitvoerlegging van strafvonnissen (WOTS) overgebracht zijn naar Nederland, hier soms een langere straf uit moeten zitten dan in het land van herkomst werd opgelegd?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?

Vraag 2

Wat vindt u ervan dat een Nederlander die in Noorwegen werd veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf en in dat land naar alle waarschijnlijkheid na 4,5 jaar vervroegd in vrijheid zou worden gesteld, in Nederland na een WOTS-procedure pas na 6 jaar voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld?2 Hoe is dat te rijmen met de bepaling in het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, die een verzwaring van de strafrechtelijke positie bij de strafoplegging in het thuisland uitsluit?

Vraag 3

Hoe beoordeelt u het feit dat diezelfde Nederlander niet alleen een langere straf uit moet zitten na de WOTS-procedure, maar ook in een zwaarder regime (huis van bewaring) terecht komt, terwijl hij in Noorwegen al na eenderde van de straf naar een lichter regime werd geplaatst?2 Op basis van welke wet of regel gebeurt dit?

Vraag 4

Bent u bekend met het feit dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechter in Nederland moet onderzoeken of het waarschijnlijk zou zijn dat de veroordeelde in het buitenland vervroegd in vrijheid zou zijn gesteld?3 Gebeurt dat in alle gevallen? Welke gevolgen heeft deze uitspraak, vooral ten aanzien van die veroordelende landen waar het indienen van een verzoek tot vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling doorgaans wordt ingewilligd? Is het waar dat het hier met name gaat om Duitsland en enkele Scandinavische landen?1 Zo nee, om welke landen gaat het?

Vraag 5

Is het uitzitten van langere en zwaardere straffen niet in strijd met de WOTS en de internationale verdragen op dit gebied? Zo ja, heeft Nederland de beleidsvrijheid om ervoor te zorgen dat straffen niet langer duren en zwaarder ten uitvoer worden gelegd dan in het veroordelende land? Welke maatregelen gaat u nemen om hier voor te zorgen? Wat betekent dit voor de mensen die op dit moment in Nederland na de WOTS-procedure een langere of zwaardere straf uitzitten dan in het buitenland is opgelegd?

Vraag 6

Bent u bereid zich in te zetten voor een betere voorlichting van gedetineerden in het veroordelende land, alvorens zij definitief kiezen voor de WOTS-procedure, zodat zij tenminste op de hoogte zijn van het feit dat de straf in Nederland langer kan duren en zwaarder kan zijn?

Mededeling

Hierbij bericht ik u dat de schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen (SP) over de procedure op grond van Wet overdracht en tenuitvoerlegging van strafvonnissen (ingezonden 27 september 2010) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is.

Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


XNoot
1

Gezant uit Nederland, «Met WOTS terug naar Nederland», 2010.

XNoot
2

Casus onderhands doorgegeven aan de bewindspersonen.

XNoot
3

Hoge Raad, 14 september 2010, LJN: BM4453. «In aanmerking genomen dat art. 11, eerste lid sub d, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74) een verzwaring van de strafrechtelijke positie van de veroordeelde uitsluit en namens de veroordeelde als verweer is gevoerd dat bij tenuitvoerlegging van de straf in Frankrijk na ommekomst van de helft van de straf om vrijlating had kunnen worden verzocht, had de Rechtbank blijk moeten geven te hebben onderzocht – zonodig onder het doen inwinnen van nadere inlichtingen bij de verzoekende staat – of een eventuele vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe in de verzoekende staat bij voortgezette tenuitvoerlegging zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zou zijn overgegaan, van dien aard zou zijn geweest dat de veroordeelde door de in Nederland opgelegde straf in een nadeliger positie zou komen te verkeren wat de daadwerkelijke duur van zijn detentie betreft (vgl. HR 16 december 1997, LJN ZD0883, NJ 1998, 369). Nu de Rechtbank geen blijk heeft gegeven van een dergelijk onderzoek, heeft zij haar uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.»

Naar boven