Vraag 1, 2, 3
Bent u bekend met de effecten van de wijziging van de Successiewet met ingang van 1 januari 2010 waarmee meer dan het fiscale
partnerbegrip wordt beperkt waardoor het niet meer mogelijk is een partner tegelijk te hebben?
Herinnert u zich dat de wetgever heeft bepaald1. dat er geen faciliteit in de wet wordt opgenomen voor broers en zusters die na het overlijden van hun ouders gezamenlijk
in het ouderlijk huis zijn blijven wonen, omdat het onderscheid ten opzichte van andere broers en zusters niet zodanig is,
dat dit een rechtvaardiging oplevert voor een bijzondere, ongelijke behandeling? Kunt u inventariseren hoeveel gevallen, van
broers en zusters die in een dergelijke situatie samenwonen, er op dit moment zijn? En kunt u inventariseren hoeveel gevallen
er waren op 1 januari 2010?
Welk bedrag is gemoeid met de beperking, waarnaar is verwezen bij vraag 1, tot 2 personen?
Antwoord 1, 2, 3
Ja, met ingang van 1 januari 2010 is het partnerbegrip in de Successiewet 1956 herzien. Vanaf die datum is het niet meer mogelijk
om tegelijkertijd meer dan één partner te hebben. Dit is overigens ook het uitgangspunt in de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(AWR) en de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ja. De wetgever heeft geen bijzondere faciliteit willen creëren voor broers en zusters die in de ouderlijke woning zijn blijven
wonen, omdat het onderscheid ten opzichte van andere broers en zusters niet zodanig is dat dit een rechtvaardiging oplevert voor een bijzondere, ongelijke behandeling.
Omdat zowel de Belastingdienst als het CBS hebben aangegeven dat onderzoek naar het aantal gevallen waarin op dit moment broers
en zusters in de voormalige ouderlijke woning samenwonen zeer arbeidsintensief zal zijn, wordt er uit oogpunt van efficiënte
inzet van middelen voor gekozen af te zien van een dergelijk onderzoek.
Wel kan op basis van successiegegevens worden geschat dat er jaarlijks hooguit 100 nalatenschappen openvallen waarbij sprake
is van samenwoonrelaties van meer dan twee broers of zussen.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat het ook nu mogelijk is dat ingeval er meer dan twee personen op hetzelfde adres zijn
ingeschreven, twee personen bij uitsluiting van de anderen als elkaars partner gelden.
Binnen de Successiewet 1956 is de hoofdregel dat twee personen elkaars partner zijn als zij gehuwd zijn of een geregistreerd
partnerschap zijn aangegaan.
In aanvulling hierop worden twee ongehuwde personen als elkaars partner aangemerkt indien zij voldoen aan de in artikel 1a,
eerste en tweede lid, van de Successiewet 1956, genoemde criteria. Deze zijn dat zij in een periode van ten minste zes maanden
voor het overlijden dan wel twee jaar voor de schenking beiden meerderjarig zijn, op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven,
een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan, geen bloedverwanten in de rechte lijn
zijn en niet met een ander aan deze voorwaarden voldoen.
Aan de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract behoeft ingevolge het derde lid van artikel 1a van de Successiewet
1956 niet te worden voldaan als twee personen wel aan de overige voorwaarden van het eerste en tweede lid voldoen maar de
periode waarin zij gedurende hun meerderjarigheid op hetzelfde adres staan ingeschreven ten minste vijf jaren beslaat. De
combinatie van deze bepalingen zou bij een strikte uitleg ertoe kunnen leiden dat er geen partnerschap mogelijk is voor twee
personen met een notarieel samenlevingscontract, die al vijf jaar op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven met een derde persoon.
Dat vind ik ongewenst. Ik vind, mede gelet op de volgorde die in artikel 1a van de Successiewet 1956 is gevolgd in samenhang
met artikel 5a van de AWR en artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat het feit dat twee personen een notarieel
samenlevingscontract hebben afgesloten, de doorslag moet geven. Ik zal daarom in een beleidsbesluit goedkeuren dat in een
dergelijk geval de personen met een notarieel samenlevingscontract elkaars partners zijn. De ander die bij hen woont, blijft
dan buiten aanmerking bij de beoordeling van het partnerschap van de notarieel samenwoners.
Dezelfde uitleg sta ik voor in de situatie die wordt beheerst door het tot 1 januari 2012 geldende overgangsrecht ter zake
van het samenlevingscontract2. Bij aanwezigheid van een samenlevingscontract worden degenen die het contract hebben gesloten als elkaars partner aangemerkt
en wordt voorbijgegaan aan het feit dat ook op grond van de mogelijke toepassing van een volgend lid meer personen zouden
kunnen kwalificeren als partner waardoor uiteindelijk niemand zou kunnen kwalificeren.
Voor de afschaffing van de hogere vrijstellingen voor meerrelaties is een opbrengst van € 11 mln geraamd.