Vragen van het lid Braakhuis (GroenLinks) aan de staatssecretaris van Financiën over de Belastingdienst (ingezonden 31 maart 2011).

Antwoord van staatssecretaris Weekers (Financiën) (ontvangen 27 april 2011) zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2323.

Vraag 1

Bent u ervan op de hoogte dat de boetes voor het te laat doen van een aangifte zijn verviervoudigd sinds 1 januari van dit jaar?

Antwoord 1

Nee, de verhoging van de maximale wettelijke verzuimboete voor het niet of niet binnen de termijn doen van een aangifte voor de aanslagbelasting is reeds bij het Belastingplan 2010 verhoogd van € 1 134 naar € 4920. Naar aanleiding van deze verhoging is het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (TK 2009–2010, 32 128 nr. 54) met ingang van 1 januari 2010 aangepast. Deze bedragen zijn in 2011 niet gewijzigd. In tabelvorm geeft dit het volgende beeld:

 

01-01-2009

01-01-2010

01-01-2011

Wettelijk maximum

€ 1 134

€ 4 920

€ 4 920

Inkomstenbelasting Standaardboete bij eerste verzuim

€ 226

€ 226

€ 226

Inkomstenbelasting Standaardboete bij tweede opeenvolgende verzuim

(20% van het wettelijke maximum)

€ 226

€ 984

€ 984

Vennootschapsbelasting Standaardboete bij eerste verzuim

(50% van het wettelijke maximum)

€ 567

€ 2 460

€ 2 460

Voor de aangiften inkomstenbelasting betrekking hebbend op belastingjaar 2009 bedraagt de standaardboete € 226 (=4,6% van het wettelijke maximum) en bij een tweede verzuim € 984 (=20% van het wettelijke maximum). De maximale boete van € 4 920 wordt slechts in uitzonderlijke gevallen opgelegd, bijvoorbeeld als belastingplichtige stelselmatig in verzuim is.

Vraag 2, 3 en 4

Bent u ervan op de hoogte dat er op de site van de Belastingdienst geen duidelijke waarschuwing staat over deze verviervoudiging van de boetes?

Deelt u de mening dat burgers en bedrijven hier ten minste over moeten worden ingelicht voordat de Belastingdienst deze boetes kan opleggen?

Kunt u toezeggen dat u vanwege het ontbreken van duidelijke informatie op uw website dit jaar met de nodige coulance zult omgaan met het opleggen van deze boetes?

Antwoord 2, 3 en 4

Boeten worden opgelegd op basis van een wettelijke grondslag, de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast heb ik in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst beleid neergelegd voor het opleggen van boeten. Er staan verschillende kanalen ter beschikking aan belanghebbenden om informatie te verkrijgen over boeten. Via de website van de Belastingdienst en de Belastingtelefoon kan informatie verkregen worden, waaronder het Informatieblad Boete dat antwoord geeft op vragen omtrent de oplegging en hoogte van boeten. In geval de wettelijke aangiftetermijn is verlopen, wordt altijd eerst een herinneringsbrief verzonden en daarna, als de aangifte enige tijd na het verzenden van de herinneringsbrief nog niet binnen is, wordt een aanmaning verzonden. De belanghebbende wordt voldoende geïnformeerd over de mogelijke oplegging van boeten en wordt voldoende in de gelegenheid gesteld de boete te voorkomen. Gezien het voorgaande zie ik geen aanleiding de boeteoplegging met de nodige coulance op te leggen.

Ik merk nog op dat de verhoging van het wettelijk maximum bij het Belastingplan 2010 verband hield met een gewijzigd inzicht in het belang van de verplichting dat (tijdig aangifte) wordt gedaan. Dat was ook nodig omdat het niet doen van aangifte de processen bij de Belastingdienst in aanzienlijke mate verstoort. Het leidt tot veel extra werk: schatten van het belastbaar inkomen (de zogenoemde ambtshalve regeling), correspondentie, extra toezicht, bezwaar- en beroep en invorderingsacties als de betaling van belasting ook uitblijft. Er is ook een groep belastingplichtigen die bijna stelselmatig verzuimen aangifte te doen en pas in bezwaar komen als de ambtshalve aanslag te hoog is. De verhoging van de boete wordt ingezet om het aantal ambtshalve te regelen posten terug te dringen. Los van deze gevallen is de verzuimboete bij uitstek bedoeld om de bereidheid van belastingplichtigen om hun fiscale verplichtingen na te komen, te onderhouden en te versterken en daarom ook het aangewezen middel.

Vraag 5 en 6

Heeft u het bericht op www.nu.nl van 24 maart gelezen, waarin staat dat duizenden mensen geld moeten lenen om hun belasting te kunnen betalen doordat de betalingsregelingen die de Belastingdienst treft in een aantal situaties niet voldoen, zoals bij het overlijden van de partner of het niet kunnen verkopen van het huis?

Bent u bereid om extra maatregelen te treffen om deze pijnlijke situaties niet nog pijnlijker te maken? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?

Antwoord 5 en 6

In het genoemde bericht is aandacht besteed aan de situatie van huiseigenaren die onterecht, althans voor een deel ten onrechte, een voorlopige teruggave inkomstenbelasting hebben gevraagd en vervolgens moeilijkheden ondervinden met het terugbetalen van het ten onrechte verstrekte bedrag.

Een andere situatie die in het bericht wordt besproken betreft de langstlevende ouder die zich na het overlijden van de partner genoodzaakt ziet de verschuldigde erfbelasting ter zake van de onderbedelingsvorderingen van de kinderen te betalen.

Voor de laatstbedoelde situatie bestaat een specifieke wettelijke voorziening in artikel 35g van de Successiewet 1956 en artikel 25, twintigste lid, van de Invorderingswet 1990. Deze voorziening heeft o.a. betrekking op situaties waarin erfrechtelijk onvoldoende wordt verkregen om daaruit de verschuldigde erfbelasting ter zake van de onderbedelingsvordering te betalen. In dat geval kan zo nodig, namelijk tenzij de belastingschuldige over voldoende middelen beschikt om de belasting zonder bezwaar te kunnen betalen, uitstel van betaling worden verkregen; in het algemeen zal het uitstel duren totdat de onderbedelingsschuld wordt afgelost.

Voor de eerstbedoelde situatie geldt het volgende. Waar ten onrechte een voorlopige teruggave inkomstenbelasting is aangevraagd, moet het onterecht verkregen bedrag worden terugbetaald. Wanneer belanghebbende – die overigens met betrekking tot de aanvraag te goeder trouw heeft gehandeld – niet in staat is het teruggevorderde bedrag binnen de wettelijke termijn te betalen, kan hem een betalingsregeling worden toegestaan met een looptijd van ten hoogste twaalf maanden. De Leidraad Invordering 2008 gaat ervan uit dat slechts onder bijzondere omstandigheden een langere termijn dan twaalf maanden kan worden gegund. Van bijzondere omstandigheden in dit verband is geen sprake indien het (nog) verschuldigde bedrag kan worden geleend. Mocht belanghebbende definitief niet in staat zijn de verschuldigde belasting te betalen, kan – mits aannemelijk is dat de onjuiste aanvraag hem niet kan worden verweten – kwijtschelding worden verleend.

De wet en het uitvoeringsbeleid van de Belastingdienst bieden thans voldoende mogelijkheden om de moeilijkheden waarvan sprake is in de vraagstelling het hoofd te bieden.

Vraag 7 en 8

Bent u ervan op de hoogte dat er voor spaarders nog steeds wordt uitgegaan van een fictief rendement van 4% terwijl de meeste spaarrekeningen vergoeden 2 tot 2,5% rente?

Hoe gaat u deze mensen compenseren die feitelijk teveel belasting betalen over hun zuurverdiende spaarcentjes?

Antwoord 7 en 8

Er is inderdaad een verschil tussen het forfaitair rendement voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en de huidige spaarrente. Bij de bepaling van het forfaitair rendement is echter niet alleen gekeken naar de spaarrente maar ook naar het rendement op andere vermogensbestanddelen, zoals obligaties, aandelen en onroerende zaken, andere dan de eigen woning. Dat neemt niet weg dat het voor mensen met kleinere vermogens problematisch kan zijn om een rendement van vier procent te behalen. Het forfaitair rendement is echter niet van toepassing op het gehele vermogen. Een bedrag van € 20 785 per persoon is vrijgesteld, mede omdat op spaargeld over het algemeen een lager rendement wordt behaald. Daardoor betalen mensen met een klein vermogen over een relatief groot gedeelte van hun vermogen geen belasting en is het belaste forfaitair rendement als fractie van hun totale vermogen aanzienlijk lager dan vier procent. Aan dit onderwerp wordt ook aandacht besteed in onderdeel 8.2.2. van De Fiscale agenda.

Vraag 9 t/m 13

Bent u ervan op de hoogte dat het bij computers die pas vijf jaar oud zijn nu al niet altijd mogelijk is om elektronisch aangifte te doen?

Deelt u de mening dat zoveel mogelijk mensen elektronisch aangifte moeten kunnen doen, ook die mensen met oudere computers of besturingssystemen?

Kunt u toezeggen dat de mensen die vanwege dergelijke computerproblemen geen tijdige aangifte kunnen doen, uitstel krijgen van het doen van aangifte en zodoende worden gevrijwaard van boetes?

Hoe beoordeelt u in dit licht het feit dat het vijf dagen duurt om een DigiD aan te vragen? Kunt u toezeggen dat mensen die vanwege de aanvraagtermijn van een DigiD geen tijdige aangifte kunnen doen, uitstel krijgen van het doen van aangifte en zodoende worden gevrijwaard van boetes?

Kunt u toezeggen dat u vanaf volgend jaar rekening zult houden met oudere computers bij de aangifteprogramma’s, zodat het voor meer mensen mogelijk is om elektronisch aangifte te doen?

Antwoord 9 t/m 13

Het is niet de leeftijd van de computer die bepaalt of iemand elektronisch aangifte kan doen, maar het gebruikte besturingssysteem. Zoals mijn voorganger in 2009 in antwoord op vragen van de leden Bashir en Gerkens al heeft aangegeven, heeft de Belastingdienst als beleid om (potentieel) onveilig pc-gebruik niet te stimuleren of faciliteren. Die situatie doet zich voor wanneer de leverancier van een besturingssysteem de ondersteuning van een bepaalde versie heeft beëindigd. Dat betekent dat vanaf het moment waarop de ondersteuning is gestopt, er door de fabrikant geen maatregelen meer worden genomen om problemen die zich bij die versie aandienen op te lossen. Die problemen zullen vaak te maken hebben met beveiliging; de fabrikant garandeert voor zo’n versie dus niet langer de veiligheid en waarschuwt de gebruikers voor de risico’s (virussen, inbraak in de pc) die dat met zich mee kan brengen.

Alhoewel de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de elektronische communicatie ligt bij de pc-gebruiker zelf, ben ik van oordeel dat de Belastingdienst zijn beleid op dit punt niet moet wijzigen; gezien het toenemende elektronische verkeer tussen overheid en burger is het een maatschappelijk belang om in dat verkeer geen nodeloze risico’s te lopen.

De uitnodiging tot het doen van elektronische aangifte wordt ruim vóór 1 maart verzonden; jaarlijks start begin maart een intensieve communicatiecampagne die burgers erop wijst dat zij tijdig aangifte moeten doen. Zij worden opgeroepen daarmee niet tot het laatste moment te wachten. Doet een burger dit wel, en ontdekt hij op dat moment dat met zijn besturingssysteem geen aangifte kan worden gedaan, dan is dat het gevolg van zijn keuze. Op dat moment kan de burger uitstel vragen en wordt hem dat uitstel ook zonder meer verleend. Ik heb niet het voornemen voor deze gevallen een bijzondere regeling te treffen.

De aanvraagprocedure voor DigiD vergt een aantal dagen. Ook hier geldt dat burgers die op het laatste moment tot de ontdekking komen dat zij een DigiD nodig hebben, langs de reguliere weg uitstel kunnen vragen; dat wordt hen dan ook verleend. Ook voor deze groep heb ik niet het voornemen een bijzondere regeling te treffen.

Vraag 14 en 15

Bent u ervan op de hoogte dat het voor veel mensen bij de vooringevulde aangifte een zoekplaatje is geworden om alle aftrekposten in kaart te krijgen doordat je niet meer chronologisch door de aangifte wordt geleid en je zelf posten actief moet aanklikken?

Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat hierdoor grote groepen aftrekposten mislopen?

Antwoord 14 en 15

Er is geen relatie tussen de vooraf ingevulde aangifte en de wijze waarop in de elektronische aangifte de aftrekposten zijn opgenomen: in de presentatie van de aftrekposten in het aangifteprogramma is al enige jaren niets veranderd. Ik heb geen aanwijzingen dat belastingplichtigen aftrekposten mislopen door de wijze waarop deze in het aangifteprogramma worden gepresenteerd.

Naar boven