Vragen van de leden
Timmermans
en
Smeets
(beiden PvdA) aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over investeringen door
bedrijven en personen die gelieerd zijn aan staten (ingezonden 22 maart 2011).
Antwoord van minister
Verhagen
(Economische Zaken, Landbouw en Innovatie), mede namens de minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 12 april 2011).
Vraag 1
Kent u het onderzoek door bureau Profundo in opdracht van RTL over investeringen van staatsbedrijven in Nederland?1
Vraag 2
Zo ja, deelt u de conclusies van forensisch financieel deskundige Cees Schaap dat Nederlandse toezichthouders onvoldoende
hun werk doen bij het beoordelen van investeringen door buitenlandse staatsbedrijven?
Antwoord 2
Nee, die conclusies deel ik niet.
Vraag 3 en 6
Zo ja, om welke toezichthouders gaat het dan en welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht te verbeteren en te versterken?
Zo nee, waarom niet?
Zo ja, bent u dan bereid op basis van bestaande bronnen, zoals gegevens bij de Kamers van Koophandel of gegevens van de Dow
Jones Watchlist en mogelijk andere bronnen bij de overheid, bedrijfsleven of NGO’s, in kaart te brengen welke tegoeden en
bezittingen in ons land aanwezig zijn van buitenlandse staatsbedrijven en/of buitenlandse leiders en hun entourage?
Antwoord 3 en 6
In 2008 is een onderzoek naar buitenlandse staatsfondsen naar uw Kamer gezonden2 naar aanleiding van zorgen over het (mogelijke) gedrag van staatsfondsen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat geen sprake
was van onwenselijke gedragingen van dergelijke fondsen. Daarnaast werd geconcludeerd dat het opereren van buitenlandse staatsfondsen
belangrijke economische baten voor Nederland biedt. Er is geen reden aan te nemen dat de stand van zaken met betrekking tot
buitenlandse staatsfondsen in Nederland sindsdien fundamenteel is gewijzigd.
Het is niet in het belang van het Nederlandse vestigingsklimaat en van onze economische en diplomatieke relaties met het buitenland
om alle bezittingen van buitenlandse staatsbedrijven op een lijst te zetten. Opname in een dergelijke lijst zal gezonde en
in Nederland correct opererende bedrijven onnodig benadelen.
Indien buitenlandse staatsbedrijven onwenselijk gedrag vertonen, bijvoorbeeld door internationale of nationale sanctiemaatregelen
te overtreden, biedt de bestaande regelgeving afdoende maatregelen om daartegen op te treden.
Vraag 4
Deelt u de mening dat er bij het uitvoeren van de sancties tegen het regime in Libië onnodig tijd verloren is gegaan omdat
eerst moest worden onderzocht welke tegoeden en bezittingen van kolonel Gadaffi en zijn entourage in Nederland aanwezig waren?
Antwoord 4
Die mening deel ik niet. Op respectievelijk 2, 10, 21, 23 en 25 maart zijn Europese Verordeningen door de Raad aangenomen,
waarmee de tegoeden van Gadaffi en aan hem gelieerde personen en entiteiten zijn bevroren.3 Deze verordeningen waren op moment van publicatie direct van kracht, ook in Nederland. De financiële instellingen zijn over
de ingestelde sanctiemaatregelen direct geïnformeerd door de Nederlandse toezichthouders.
Financiële instellingen hebben op basis van hun verplichte cliëntonderzoek steeds een goed en volledig beeld van hun klantenbestand
en van de ultimate beneficial owner. Zij zijn derhalve in staat onmiddellijk uitvoering te geven aan de sanctiemaatregelen en hebben dat ook gedaan. Hierover
hebben ze gerapporteerd aan de bevoegde Nederlandse autoriteiten.
Vraag 5
Deelt u de mening dat Nederland snel en adequaat moet kunnen handelen op het moment dat de Verenigde Naties of de Europese
Unie zou besluiten tot het instellen van sancties jegens regimes of personen die zich schuldig maken aan grove schendingen
van het internationale recht, zoals het gebruik van grof geweld tegen de eigen bevolking?
Antwoord 5
Ja, die mening deel ik. Ik ben overigens van mening dat de Nederlandse overheid in deze gevallen reeds snel en adequaat handelt.
X Noot
3 Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad (2 maart 2011), Verordening (EU) nr. 233/2011 van de Raad (10 maart 2011), Verordening
(EU) nr. 272/2011 van de Raad (21 maart 2011), Verordening (EU) nr. 288/2011 (23 maart 2011), Verordening (EU) nr. 296/2011
van de Raad (25 maart 2011).