Vragen van het lid Paulus Jansen (SP) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie over de brand in het havengebied Amsterdam (ingezonden 23 februari 2011).

Antwoord van staatssecretaris Atsma (Infrastructuur en Milieu), mede namens de minister van Veiligheid en Justitie (ontvangen 6 april 2011).

Vraag 1

Bent u bereid om de Kamer, voor zover mogelijk, vóór het algemeen overleg over externe veiligheid en gevaarlijke stoffen d.d. 9 maart 2011 te informeren over de afwikkeling van de brand bij Diergaarde Chemical Complex te Amsterdam?1

Antwoord 1

Helaas bleek het niet mogelijk vóór het AO externe veiligheid de vragen te beantwoorden omdat relevante informatie bij derden moest worden opgevraagd.

Vraag 2

Bent u bereid daarbij in te gaan op de volgende punten?

  • a. het functioneren van de hulpdiensten, de effectiviteit van de opschaling, de communicatie met omwonenden en bijzondere doelgroepen (doven, blinden);

  • b. de naleving van de dagelijkse meldingsplicht van gevaarlijke stoffen door het bedrijf;

  • c. de emissies tijdens en na de brand en het onderzoek naar de gezondheidseffecten;

  • d. de monitoring van de milieuverontreiniging door de brand en de effectiviteit van de maatregelen om de gevolgen tot het minimum te beperken;

  • e. de handhavingshistorie van het bedrijf en de eventuele lopende verbeteracties naar aanleiding van eerdere inspecties;

  • f. de maatschappelijke kosten veroorzaakt door de brand en de toereikendheid van de aansprakelijkheidsverzekering van het bedrijf om deze kosten te dekken?

Antwoord 2

  • a. Vanwege de omvang van de brand en de effecten in de omgeving is de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland opgeschaald naar het tweede coördinatieniveau (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure niveau 2, kortweg GRIP 2) en is interregionaal bijstand verleend door de brandweer. De opschaling en de brandbestrijding zijn volgens de daarvoor geldende procedures verlopen. Tijdens de brand is een aantal bedrijfspanden in de directe omgeving (het brongebied) tijdelijk ontruimd geweest. Deze ontruiming is geregeld vanuit het Commando Team Plaats Incident (COPI), waarbij de bedrijven werden geïnformeerd door het Havenbedrijf.

    Naar de mening van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is de samenwerking tussen de regio's en de opschaling goed verlopen.

    De informatie over het verloop van de brand, de brandbestrijding en de publieks- en perscommunicatie werd afgestemd met de veiligheidsregio's Kennemerland, Zaanstreek-Waterland en Noord-Holland Noord (het effectgebied). Hierbij bood het Nationaal Crisiscentrum ondersteuning. De afgestemde informatie werd bekend gemaakt op www.amsterdam.nl. Websites van andere gemeenten verwezen naar de Amsterdamse website. Daarnaast kreeg de bevolking informatie via RTV Noord-Holland (de rampenzender), via een publieksnummer en via Twitter. Telefonisten van gemeentehuizen werden hiervan op de hoogte gesteld. Gegeven de kenmerken van deze brand (een brand waarbij de opslag van gevaarlijke stoffen niet betrokken raakte) werd het niet nodig geacht aanvullende communicatie voor bijzondere doelgroepen te verzorgen.

  • b. Op grond van het Besluit Risico’s zware ongevallen (Brzo) 1999 is er geen sprake van een dagelijkse meldingsplicht. Op het bedrijf moet een maandelijks bijgewerkte stoffenlijst aanwezig zijn, waarop de aard, hoeveelheid en plaats van de opslag van gevaarlijke stoffen in de opslagloods aangegeven is. In de vigerende Wet milieubeheer (Wm)-vergunning van het bedrijf van 2 december 2010 staat voorgeschreven dat de vergunninghouder op elk moment inzicht moet kunnen verschaffen in de opgeslagen hoeveelheden gevaarlijke stoffen.

  • c. Tijdens en na de brand op dinsdag 22 februari 2011 in het westelijk havengebied in Amsterdam zijn in het benedenwindse gebied géén concentraties schadelijke stoffen in lucht, depositie en verbrandingsdeeltjes gemeten die risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Dat blijkt uit metingen die de Milieuongevallendienst (MOD) van het RIVM heeft uitgevoerd.

  • d. Tijdens de brand heeft de VROM-Inspectie op verzoek van de Brandweer Amsterdam Amstelland het Beleidsondersteunend team milieu-incidenten (BOT-mi) opgeschaald. Er zijn twee adviezen afgegeven aan het regionaal operationeel team (ROT), onder andere over het mogelijke effectgebied van de rookpluim, de verwachte hoogte van de verbrandingsdeeltjes en mogelijke effecten op de rookpluim bij het blussen van de brand voor omgeving en luchtverkeer.

    Bij de brand is bluswater vrijgekomen. De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft er op toegezien hoe Rijkswaterstaat en Waternet, in samenwerking met de gemeente Amsterdam, de waterverontreiniging door bluswater hebben aangepakt. Door het afsluiten van duikers en het indammen van sloten, het opzuigen van bluswater en afvoeren daarvan naar ATM Moerdijk is verdere verspreiding van de verontreiniging via het oppervlaktewater voorkomen.

  • e. Uit informatie van het bevoegd gezag, het College van B&W van de gemeente Amsterdam, blijkt het volgende:

    Vergunningsituatie: het bedrijf beschikt sinds 1995 voor de op- en overslag van gevaarlijke en niet-gevaarlijke stoffen over vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Hierin zijn onder meer eisen op basis van de zogenaamde CPR 15-2 richtlijn voor een opslagloods voor gevaarlijke stoffen opgenomen. Deze richtlijn is de voorloper van de richtlijn 15 uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS15).

    Het bedrijf heeft op 22 september 2009 een aanvraag om een revisievergunning Wm ingediend. Bij deze aanvraag is tevens een kennisgeving op grond van het Brzo ingediend. De nieuwe Wm revisievergunning dateert van 2 december 2010. De gemeente Amsterdam heeft hierin voorgeschreven dat het bedrijf aan de richtlijn PGS15 met brandbeveiliging moet voldoen.

    Naleving, toezicht en handhaving: tijdens een Wm-controle op 14 april 2009 heeft de gemeente Amsterdam geconstateerd dat, naast de vergunde gasflessen, ook gasflessen aanwezig waren waarvan de keuringsdatum verstreken was en dat niet alle voorschriften werden nageleefd. Op 28 mei 2009 heeft de gemeente het bedrijf een vooraankondiging met het voornemen tot het opleggen van een dwangsom gestuurd. Bij brief van 9 september 2009 heeft de gemeente het bedrijf gemeld dat zij op 5 augustus 2009 geconstateerd heeft dat de overtredingen zijn verholpen.

    Brandblusinstallatie: op 5 mei 2009 heeft een geaccrediteerd bedrijf de blusschuim- en brandmeldinstallatie als niet goed beoordeeld. Op 29 april 2010 heeft dit bedrijf een nieuwe inspectie uitgevoerd en hieruit is gebleken dat brandmeld- en blusinstallatie inmiddels voldeed aan de normen.

    Brzo: op 4 oktober 2010 hebben de gemeente Amsterdam, de brandweer Amsterdam-Amstelland en de Arbeidsinspectie een Brzo-inspectie uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat het bedrijfsnoodplan onvoldoende was. Het college van B&W heeft het bedrijf op 6 januari 2011 per brief verzocht deze overtreding binnen een maand ongedaan te maken. Op 14 februari 2011 heeft het bedrijf de verbeterde versie van het bedrijfsnoodplan naar de brandweer Amsterdam-Amstelland gestuurd; de brandweer heeft op 15 februari 2011 een brief aan het college gestuurd met het advies om bestuursrechtelijk te handhaven omdat de overtreding niet ongedaan gemaakt was.

    Na de brand heeft het bevoegd gezag opnieuw gecontroleerd. De resultaten zijn momenteel nog niet bekend en worden zo snel mogelijk toegestuurd aan de VROM-Inspectie.

  • f. Er was bij deze brand sprake van een forse inzet van de hulpverlenende diensten, met name van de brandweer. Ook zijn bedrijven in de directe omgeving tijdelijk stilgelegd. Er hebben mij tot op heden echter geen signalen bereikt dat er bij deze brand sprake was van grote maatschappelijke kosten, buiten de kosten die verbonden zijn aan de inzet van de brandweer en andere hulpverlenende en gemeentelijke diensten en het tijdelijk stilleggen van bedrijven in de omgeving van de brand.


X Noot
1

RTV Noord-Holland, 22 februari 2011, 14:00 uur.

Naar boven