Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het niet goed uitvoeren van onderzoek naar plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen (ingezonden 21 januari 2011).

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie), mede namens de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 9 maart 2011) zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1393.

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het bericht dat het onderzoek naar de doodsoorzaak van plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen, dat sinds januari 2011 is verplicht, niet of niet goed wordt uitgevoerd?12

Antwoord 1

Ja. Het bericht is echter niet juist. De NODO-procedure is nog niet ingevoerd; er is dus geen sprake van een verplichting.

Vraag 2

Wat betekent het in de praktijk, wanneer een arts contact met de gemeentelijke lijkschouwer moet opnemen maar bij twijfel verder onderzoek nog niet kan worden verricht volgens de in de wet vastgelegde procedure? Betekent dit, dat de gemeentelijke lijkschouwer in alle gevallen dan ook zelf zal schouwen en nader onderzoek zal verrichten?

Antwoord 2

Bij het overlijden van een minderjarige moet de behandelend arts sinds 1 januari 2010 vóór het afgeven van de verklaring van overlijden contact opnemen met de gemeentelijk lijkschouwer. Onder het regime van de oude wet moest de behandelend arts slechts contact opnemen met de lijkschouwer als hij twijfelde aan een natuurlijk overlijden. De behandelend arts moet de lijkschouwer in de huidige situatie informeren over zijn mening ten aanzien van de doodsoorzaak van de overleden minderjarige. Daarbij moet de gemeentelijk lijkschouwer nagaan of de overtuiging van de behandelend arts in deze overeind kan blijven. Bovendien zal de arts dan moeten aangeven op welke gronden hij tot zijn overtuiging is gekomen. De arts toetst zijn overtuiging aan hetgeen de gemeentelijk lijkschouwer opmerkt, zodat hij daarin wordt gesterkt dan wel tot het besluit komt dat het beter is de zaak over te dragen aan de gemeentelijk lijkschouwer. Indien de behandelend arts de overtuiging heeft dat het een natuurlijk overlijden betreft gelet op de voorliggende ziektegeschiedenis van de overleden minderjarige, geeft hij de verklaring van overlijden af, na contact met de lijkschouwer.

Indien de behandelend arts niet de overtuiging heeft dat het een natuurlijk overlijden betreft, zal de lijkschouwer na een schouw de verklaring van overlijden afgeven óf verslag uitbrengen aan de officier van justitie.

Hiermee is gewaarborgd dat de behandelend arts niet volledig zelfstandig kan concluderen tot de afgifte van een verklaring van overlijden. Het verplichte karakter van dit contact verlost de behandelend arts van het dilemma of hij al dan niet contact zal zoeken met de lijkschouwer.

Vraag 3

Kunt u zich voorstellen dat het op dit moment, zonder NODO-procedure (Nader Onderzoek Doodsoorzaak), voor lijkschouwers onduidelijk is welke taak zij moeten uitvoeren? Zo ja, vindt u dit gewenst?

Antwoord 3

Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is alleen het contact tussen de behandelend arts en de gemeentelijk lijkschouwer vanaf 1 januari 2010 een nieuwe taak. De beslissing die de lijkschouwer neemt na dit contact blijft dezelfde als voorheen. Bovendien is hierover zowel door het Rijk als door de betrokken artsenorganisaties voorlichting verstrekt.

Bij de invoering van de NODO-procedure zal bezien worden op welke wijze de gemeentelijk lijkschouwers voldoende toegerust kunnen worden voor de beslissing wel of geen NODO-team in te schakelen.

Vraag 4 en 6

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding van de NODO-procedure? Waarom is de NODO-procedure nog niet in werking getreden, waarom is er kennelijk vertraging opgetreden en wie is daarvoor verantwoordelijk, welke concrete stappen moeten er nog gezet worden en wanneer kan de NODO-procedure wel in werking treden?

Klopt het dat de vertraging in de uitwerking van de NODO-procedure veroorzaakt wordt door onenigheid tussen overheid en de KNMG over de financiering? Zo ja, kunt u de standpunten van beide partijen nauwkeurig weergeven?

Antwoord 4 en 6

In april 2010 heeft de KNMG een advies opgeleverd over de inrichting van de NODO-procedure. Aan de hand daarvan is in september 2010 door een extern adviesbureau een berekening van de uitvoeringskosten gemaakt. Daaruit blijkt dat de inrichting van de NODO-procedure, op de door de KNMG geadviseerde wijze, zeer hoge kosten met zich brengt. Ook komen er signalen uit de medische sector dat deze inrichting niet breed gedragen wordt als optimale organisatie van de NODO-procedure en worden er vanuit de sector alternatieven aangereikt.

Daarom overweeg ik op welke andere wijze de NODO-procedure op effectieve en efficiënte wijze kan worden ingericht. Een goed alternatief zou kunnen zijn om aan te sluiten bij een project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert inzake de preventie van kindersterfte. Daartoe wordt de haalbaarheid onderzocht van het installeren van speciale teams die een multidisciplinaire evaluatie uitvoeren in alle gevallen van het overlijden van een kind. Deze werkwijze wordt in de Angelsaksische landen ook wel aangeduid met de term «Child Death Review». In Engeland wordt voorafgaand aan deze multidisciplinaire evaluatie een onderzoek uitgevoerd dat de «Rapid Response» wordt genoemd. Deze «Rapid Response» heeft als doel om in korte tijd onderzoek te doen naar de doodsoorzaak van de overleden minderjarige. De NODO-procedure heeft dezelfde doelstelling. Daarom wordt nu bekeken of het instellen van dergelijke mobiele «Rapid Response» teams in het kader van de uitvoering van de NODO-procedure een goede en effectieve werkwijze is.

Ik acht het van belang dat de NODO-procedure op korte termijn kan worden ingevoerd en streef er dan ook naar hierover spoedig een beslissing te nemen, in overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Vraag 5

Welk ministerie is verantwoordelijk voor de hele procedure rondom de NODO? Welke minister of staatssecretaris is hiervoor verantwoordelijk?

Antwoord 5

De NODO-procedure valt onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Betrokkenheid van de Minister van VWS is echter onontbeerlijk gezien haar deskundigheid van het medische veld.

Vraag 7

Welke mogelijke gevolgen kan het nog niet in werking treden van de NODO-procedure concreet hebben voor ouders van overleden minderjarigen en voor zorgverleners?

Welk signaal kan er uitgaan van een verplichte melding bij onverwacht overlijden van een minderjarige, wanneer niet-natuurlijke dood niet met zekerheid kan worden uitgesloten, terwijl de vervolgprocedure nog niet gereed is?

Antwoord 7

Nu de NODO-procedure nog niet in werking is getreden is de procedure bij het overlijden van een minderjarige zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2. Alleen het verplichte contact tussen behandelend arts en gemeentelijk lijkschouwer is nieuw sinds 1 januari 2010, verder is de procedure niet anders dan voorheen. Met het verplichte contact worden de bevindingen van de behandelend arts bij iedere overleden minderjarige getoetst in een gesprek met de lijkschouwer. Dat is een verbetering ten opzichte van de oude procedure, toen de arts nog geheel zelfstandig een verklaring van overlijden kon afgeven en gevallen van mogelijk niet-natuurlijk overlijden soms onopgemerkt konden blijven. Er is dan ook bewust gekozen om het verplichte contact al op 1 januari 2010 van kracht te laten worden. Als een niet-natuurlijke dood vervolgens ook door de gemeentelijk lijkschouwer niet uitgesloten kan worden, wordt het Openbaar Ministerie ingeschakeld.

Vraag 8

Klopt het dat, zonder de NODO-procedure, vaker dan nodig een door justitie gelast onderzoek volgt, en dat dit een extra belasting vormt voor ouders die niets valt te verwijten? Zo ja, wat is uw mening hierover, en per wanneer wordt dit opgelost? Hoeveel door justitie gelaste onderzoeken hebben het afgelopen jaar plaatsgevonden en met welke uitkomst?

Antwoord 8

Het Openbaar Ministerie heeft geen cijfers over het aantal onderzoeken dat door de officier van justitie wordt gelast in gevallen waarin de gemeentelijk lijkschouwer geen verklaring van (natuurlijk) overlijden kan geven bij het onverklaard overlijden van minderjarigen. Als de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden na de schouw als «onverklaard» beoordeelt, zal hij, totdat de NODO-procedure (die niet onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie plaatsvindt) in werking is getreden, contact opnemen met de officier van justitie.

Als er een redelijk vermoeden bestaat dat sprake is van een strafbaar feit kan de officier van justitie een gerechtelijke sectie gelasten die erop is gericht vast te stellen of een strafbaar feit tot het overlijden heeft geleid.

Vraag 9

Bent u van mening dat op dit moment, wanneer de NODO-procedure eindelijk in werking is getreden, voldoende waarborg bestaat om te voorkomen dat gevallen van verwaarlozing of mishandeling van minderjarigen onopgemerkt blijven? Zo ja, bent u derhalve van mening dat (huis)artsen en andere zorgverleners over voldoende kennis en ervaring beschikken om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling in alle gevallen te herkennen? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het rapport over jeugdzorg?

Antwoord 9

Met de verplichting voor de behandelend arts het overlijden van een minderjarige te melden bij de gemeentelijk lijkschouwer en zijn bevindingen te toetsen, het toerusten van gemeentelijk lijkschouwers op een goede beslissing wel of geen NODO-team in te schakelen en het uitvoeren van de NODO-procedure zelf wordt de mogelijkheid om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling bij minderjarigen te herkennen mijn inziens voldoende gewaarborgd. Wat overigens geen garantie geeft voor het onopgemerkt blijven van genoemde gevallen in voorkomende situaties.

Vraag 10

Zou het niet beschikbaar zijn van de NODO-procedure in de praktijk tot gevolg kunnen hebben dat behandelend arts en lijkschouwer eerder zullen overgaan tot het afgeven van een verklaring van natuurlijke dood, ook wanneer een niet-natuurlijke doodsoorzaak niet kan worden uitgesloten? Zo nee waarom niet en hoe kunt u dit garanderen, gezien de huidige situatie? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?

Antwoord 10

Nee. Nu de NODO-procedure nog niet in werking is getreden is de procedure bij het overlijden van een minderjarige zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2. Met het verplichte contact worden de bevindingen van de behandelend arts bij iedere overleden minderjarige getoetst in een gesprek met de lijkschouwer.

Als een natuurlijke dood vastgesteld wordt, wordt een verklaring van overlijden afgegeven. Als er geen twijfel bestaat aan de natuurlijke aard van het overlijden, maar de doodsoorzaak onbekend is, bestaat de mogelijkheid tot het verrichten van neutraal medisch onderzoek naar de doodsoorzaak (de zogenaamd klinische obductie) indien de betrokken arts en de ouders dat belangrijk vinden. Als een niet-natuurlijke dood niet uitgesloten kan worden, wordt het Openbaar Ministerie ingeschakeld. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens, bij het vermoeden van een strafbaar feit, een gerechtelijke sectie gelasten.

Door de invoering van de NODO-procedure zullen gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen nader onderzocht worden en zal een beter onderscheid gemaakt kunnen worden tussen een natuurlijke en een niet-natuurlijke dood. Tot die tijd geldt de hierboven genoemde procedure.


X Noot
1

www.wiegedood.nl

X Noot
2

Over de fysieke veiligheid van het jonge kind, Themastudie: voorvallen van kindermishandeling met fatale of bijna fatale afloop; Onderzoeksraad voor veiligheid, januari 2011.

Naar boven