Vragen van het lid Schouw (D66) aan de minster van Veiligheid en Justitie over de onafhankelijke benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad (ingezonden 11 februari 2011).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 8 maart 2011).

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel waarin de voormalig voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid kritiek heeft op de benoemingswijze van zijn opvolger?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u toelichten hoe het profiel hiervoor is vastgesteld? Wie heeft het profiel vastgesteld en wie heeft hierover kunnen adviseren?

Antwoord 2

Het functieprofiel voor de nieuwe voorzitter is vastgesteld door de destijds meest betrokken ministers: de ministers van BZK, Verkeer en Waterstaat en Defensie. Over het functieprofiel heeft de Onderzoeksraad geadviseerd.

Vraag 3

In welke media en op welke momenten is er geadverteerd voor deze functie?

Antwoord 3

De advertentietekst met de vacature voor voorzitter en lid van de Onderzoekraad is op 19 juni geplaatst in het NRC en de Volkskrant. Daarnaast heeft een wervings- en selectiebureau actief potentieel geschikte kandidaten benaderd.

Vraag 4

Hoe was de sollicitatiecommissie samengesteld? Uit welke gelederen waren deze commissieleden afkomstig?

Antwoord 4

In opdracht van de drie meest betrokken ministers, de minister van BZK, de minister van Defensie en de minster van Verkeer en Waterstaat, is een ambtelijke selectiecommissie ingesteld op het niveau secretaris-generaal/directeur-generaal. De selectiecommissie werd ondersteund door een wervings- en selectiebureau. De keuze voor dit bureau is afgestemd met – en werd gesteund door – de Onderzoeksraad.

Vraag 5

Hoeveel personen hebben er in totaal gesolliciteerd? Hoeveel personen zijn uitgenodigd voor een gesprek met de commissie?

Antwoord 5

Op de functie hebben tientallen mensen gesolliciteerd. Het wervings- en selectiebureau heeft met circa 35 personen een oriënterend gesprek gevoerd. Na een voorselectie door de selectiecommissie, in afstemming met de eerder genoemde bewindspersonen, heeft de selectiecommissie met zes kandidaten gesproken. De raad is gedurende dit proces van voorselectie en selectie geïnformeerd.

Vraag 6

Is voorafgaande de procedure of  tijdens de procedure de omvang van de formatieve aanstelling gewijzigd? Zo ja, waarom?

Antwoord 6

Mijn ambtsvoorganger was van mening dat een 60%-invulling van de functie toereikend is. Die opvatting deel ik. In eerste instantie is de wijze van invulling open gelaten, zodat gedurende het selectieproces nog ruimte bestond om voor een 60% respectievelijk 100%-invulling te kiezen.

Vraag 7

Op welke wijze is de Onderzoeksraad voor veiligheid van «begin tot eind» betrokken geweest bij de procedure?

Antwoord 7

De benoemingsprocedure staat beschreven in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid (artikel 7). Deze procedure is gevolgd. Leden van de Raad worden bij Koninklijk Besluit benoemd, op voordracht van de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen BZK) en in afstemming met de meest betrokken ministers (Defensie en Infrastructuur en Milieu, voorheen Verkeer en Waterstaat), gehoord de Raad. De raad is conform de wet gehoord alvorens de voordracht via de ministerraad aan Hare Majesteit is doorgeleid. De Onderzoeksraad is van het begin tot het einde betrokken geweest bij de totstandkoming van het functieprofiel, de keuze voor een wervings- en selectiebureau en de totstandkoming van de vacaturetekst. Ook is de Raad gedurende het gehele proces in de gelegenheid gesteld om kandidaten aan te dragen, en heeft afstemming plaatsgevonden met de Raad rondom belangrijke selectiemomenten.

Vraag 8

Hoeveel benoembare kandidaten zijn er voorgedragen? Aan welke ministers zijn die voorgedragen?

Antwoord 8

Conform de wettelijke procedure is één kandidaat via de ministerraad aan Hare Majesteit voorgedragen.

Vraag 9

Hoe beoordeelt u achteraf gezien (de zorgvuldigheid van) deze procedure?

Antwoord 9

De procedure heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.

Vraag 10, 11, 12 en 13

Bent u bekend met de uitspraak van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad de heer Joustra «Ik heb met het departement afgesproken dat de Raad voortaan een voordracht zal doen.»?2

Kunt u het bestaan van deze afspraak bevestigen? Zo nee, kunt u toelichten welke afspraak u wel heeft gemaakt met de nieuwe voorzitter omtrent benoemingen?

Zo ja, bent u bereid de tekst van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (m.n. artikel 7, lid 1) te wijzigen zodat deze in overeenstemming wordt gebracht met deze nieuwe praktijk? Zo nee, waarom niet?

Deelt u de mening dat de huidige benoemingsprocedure van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in zijn geheel nog eens tegen het licht gehouden moet worden vanuit het perspectief van onbevreesde onafhankelijkheid van de raad?

Antwoord 10, 11, 12 en 13

De Rijkswet waarborgt volledige onafhankelijkheid van de Raad. Dit geldt voor de onderzoeken, de methodiek en de aanbevelingen. De borging van de onafhankelijkheid van de raad ligt mijns inziens niet zo zeer in de wijze van benoeming van de voorzitter, als wel in de borging van de onafhankelijkheid.

De Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid is in 2008 geëvalueerd. Uit dat onderzoek kwam de benoemingsprocedure niet als aandachtspunt naar voren. Desalniettemin is met de nieuwe voorzitter afgesproken de procedure zowel ten aanzien van de leden als van de voorzitter op mogelijke onvolkomenheden te bezien,

Vraag 14

Welke feitelijke mogelijkheden ziet u om de benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid geen «politieke benoeming» meer te laten zijn, zoals de oud-voorzitter heeft aangegeven wenselijk te vinden?

Antwoord 14

Zie het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13.

Vraag 15

Deelt u de mening dat vanuit het principe van onafhankelijkheid een benoeming door de Kamer – al dan niet na een voordracht van een nader samen te stellen commissie of de Onderzoeksraad voor veiligheid zelf – van de voorzitter meer voor de hand ligt? Zo nee, welke bezwaren heeft u tegen een dergelijke benoemingswijze?

Antwoord 15

De onafhankelijkheid van de Raad is wat mij betreft voldoende geborgd in de Rijkswet. Bij de volgende evaluatie van de Rijkswet kan een eventuele versterking van de rol van de Kamer desgewenst worden betrokken.


X Noot
1

De Volkskrant, 8 februari 2011.

X Noot
2

AD, 8 februari 2011 «Tegen schenen schoppen is niet onze bedoeling».

Naar boven