Vragen van lid
Kooiman
(SP) aan de minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat er in de kinderopvang te weinig kinderleiders
op de groep staan (ingezonden 24 december 2010).
Antwoord van minister
Kamp
(Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 19 januari 2011).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim de helft van alle pedagogisch medewerkers in de kinderopvang aangeeft regelmatig
alleen op een groep te staan met meer dan het aantal toegestane kinderen?12
Antwoord 1
Ik vind het bericht verontrustend, omdat de beroepskracht-kind ratio één van de belangrijkste kwaliteitsvoorwaarden is in
de kinderopvang.
Vraag 2 en 3
Wat is volgens u de oorzaak dat, ondanks hetzelfde onderzoek van vorig jaar, nauwelijks iets verbeterd is aan het feit dat
kinderleidsters nog steeds te vaak alleen staan op een te grote groep? Hoe gaat u voorkomen dat volgend jaar de Abvakabo FNV
weer dezelfde onderzoeksresultaten presenteert?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties zich aan de wettelijke normen gaan houden, zodat er genoeg begeleidsters
op een groep met kinderen staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties hier voldoende op gecontroleerd worden?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2 en 3
Het onderzoek van Abvakabo FNV laat zien dat niet alle ondernemers in de kinderopvang zich houden aan de regels van de beroepskracht-kind
ratio. Ik vind dat een ernstige zaak, temeer omdat de regels door de branche zelf zijn afgesproken met de belangenvereniging
voor ouders.
Naar aanleiding van de constatering dat de beroepskracht-kind ratio niet altijd wordt nageleefd is in 2009 en 2010 een aantal
maatregelen genomen. GGD Nederland heeft een landelijk model voor risicogestuurd toezicht ontwikkeld, waarmee GGD’en meer
op de kernzaken inspecteren. Onderdeel daarvan is onaangekondigde controle op onder meer de beroepskracht-kind ratio. Het
project «Achterblijvende gemeenten» is geïntensiveerd, met als doel de handhaving door gemeenten te verbeteren. In dat kader
maakt de Inspectie van het Onderwijs gerichte verbeterafspraken met gemeenten die te weinig handhaven op de kwaliteit van
de kinderopvang. Ik heb er vertrouwen in dat deze maatregelen gaan bijdragen aan een betere naleving van de regels.
Daarnaast ben ik in overleg met de drie convenantpartijen in de kinderopvang – MOgroep, BKN en BOinK – om de regels ten aanzien
van de beroepskracht-kind ratio duidelijker en transparanter te maken. Aanpassing van deze regels moet ervoor zorgen dat houders
deze beter kunnen naleven, er goed op kan worden gecontroleerd en de gemeenten bij overtredingen streng kunnen handhaven.
Vraag 4
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de GGD’s meer onaangekondigd en onverwachts kinderopvangorganisaties gaan inspecteren?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ja. Dit is een belangrijk aspect in bovengenoemd traject om het toezicht te vereenvoudigen en de handhaving te verbeteren.
Vraag 5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten kinderopvangorganisaties die de wettelijke normen overtreden ook daadwerkelijk aanpakken?
Antwoord 5
Gemeenten moeten handhaven als kinderopvangorganisaties zich niet aan de regels houden. Daarom vind ik het project «Achterblijvende
gemeenten» van groot belang. In dat kader maakt de Inspectie van het Onderwijs gerichte verbeterafspraken met gemeenten waarvan
de prestaties, vooral op het gebied van handhaving, achterblijven. In de praktijk blijkt het effectief als gemeentebesturen
door de Inspectie van het Onderwijs worden aangesproken op achterblijvende prestaties.
Vraag 6
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de arbeidsvoorwaarden in kinderopvangorganisaties meer gewaarborgd worden? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 6
De arbeidsvoorwaarden in de kinderopvang worden door werkgevers- en werknemerspartijen afgesproken en in de CAO Kinderopvang
vastgelegd. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de CAO afspraken.
Vraag 7
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vakbond meer betrokken wordt bij de verbetering van de positie van pedagogisch medewerkers
en de kwaliteit in de kinderopvang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 7
De vakbonden maken samen met de werkgeverspartijen afspraken over de arbeidvoorwaarden en de positie van pedagogisch medewerkers
in de CAO Kinderopvang. De afspraken kunnen ook bepalend zijn voor de kwaliteit van de kinderopvang, bijvoorbeeld als het
gaat om het opleidingsniveau van pedagogisch medewerkers. De vakbonden en de werkgeverspartijen bepalen zelf wat zij wel en
niet in de CAO afspreken.
Vraag 8
Kunt u aangeven in hoeverre de kwaliteit van de kinderopvang door de aangekondigde bezuinigingen bedreigd wordt?
Antwoord 8
In het wetgevingoverleg met uw Kamer op 22 november 2010 heb ik aangegeven dat de verschillende effecten van de bezuinigingsmaatregelen
zo goed mogelijk in beeld worden gebracht ten behoeve van de besluitvorming voor 2012. Ik zal uw Kamer daarover later informeren.
Vraag 9
In hoeverre bent u bereid de marktwerking in kinderopvang meer aan banden te leggen en als overheid te zorgen dat kinderopvangorganisaties
zich houden aan de wettelijke eisen?
Antwoord 9
Kinderopvangorganisaties moeten zich aan de regels houden. Goede naleving van de regels creëert een gelijk speelveld voor
alle ondernemers en is dus ook in het belang van marktwerking. Ik werk samen met de betrokken partijen om te bereiken dat
de regels worden nageleefd.
XNoot
1Abvakabo FNV, «Pedagogisch medewerkers te vaak en te lang alleen op de groep», 22 december 2010.
XNoot
2Nu.nl, «Te vaak te weinig kinderleiders in kinderopvang» , 22 december 2010.