Vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de wijziging van de Faillissementswet (ingezonden 19 november 2010).

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ontvangen 11 januari 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 763.

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe insolventiewet kan bedrijven redden»?

Wat is uw reactie op de daarin geuite kritiek dat het ontwerp van de nieuwe insolventiewet, waarmee de faillissementswet wordt gemoderniseerd, al bijna twee jaar vrijwel onaangeroerd bij Justitie ligt?1

Antwoord 1

Het interview met prof. Kortmann in de Staatscourant is ons bekend. De Commissie insolventierecht heeft op 1 november 2007 een voorontwerp voor een herziene Insolventiewet afgerond, dat daarna via een internetconsultatie aan belanghebbenden is voorgelegd. De reactie van de Commissie insolventierecht op de vele commentaren in de consultatie is eind juli 2009 ontvangen. Bij de begrotingsbehandeling in het najaar van 2009 heeft de toenmalige Minister van Justitie de Tweede Kamer laten weten dat er, gelet op de taakstellingsoperatie van het vorige kabinet en de vele al bestaande wetgevingsprioriteiten, geen ruimte bestond om dit omvangrijke wetgevingsproject ter hand te nemen. De voorzitter van de Commissie insolventierecht, prof. Kortmann, is daarover schriftelijk geïnformeerd.

Vraag 2

Deelt u de in het artikel geuite mening dat het wetsontwerp een betere regeling biedt, waarbij een onderneming meer kans krijgt een doorstart te maken in plaats van failliet te gaan en waarbij de restanten van een bedrijf (de boedel) eerlijker over de schuldeisers kunnen worden verdeeld?

Antwoord 2

Het streven van de Commissie naar een vereenvoudiging van de insolventieregels, een beter reorganiserend vermogen van bedrijven en aansluiting bij ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie en UNCITRAL spreekt op zich aan. In het voorontwerp worden echter ook de nodige controversiële suggesties gedaan, zoals de afschaffing van de preferenties van de fiscus en het UWV alsmede het creëren van een andere balans tussen de verschillende crediteuren, onder meer ten laste van de (separatist)positie van banken in een faillissement. Verder voorziet het Voorontwerp in de nodige aanpassingen van het arbeidsrecht, waaronder de afschaffing van loon als boedelvordering en het gelijktrekken van opzegtermijnen in en buiten insolventie. Deze suggesties hebben tot – deels zeer – kritische reacties in de consultatie geleid. Daar komt bij dat wij de voorgestelde afschaffing van de preferentiële positie in faillissement van de fiscus en het UWV ongewenst achten in een tijd waarin de overheid verantwoordelijkheid neemt om de gevolgen van de economische crisis te dempen. Afschaffing van deze preferenties kan tot een toenemend beslag op de collectieve middelen leiden, bijvoorbeeld omdat het UWV wel lonen moet doorbetalen maar in een soortgelijke verhaalspositie komt te verkeren als andere crediteuren. Ook moet het risico worden vermeden dat een verminderde verhaalspositie van banken leidt tot teruglopende kredietverstrekking. Alles afwegende zien wij daarom geen aanleiding voor een integrale herziening van de faillissementswetgeving op basis van het voorontwerp.

Vraag 3

Bent u ook van oordeel dat met deze nieuwe insolventiewet een aantal bedrijven, dat nu failliet gaat, gered zou kunnen worden? Hoeveel faillissementen van bedrijven zouden naar schatting kunnen worden voorkomen met deze nieuwe insolventiewet?

Antwoord 3

Nee. De vraag of de door de Commissie voorgestelde Insolventiewet al dan niet kan leiden tot een redding van meer bedrijven, wordt niet alleen positief beantwoord. Er wordt ook betoogd dat het voorontwerp juist de kans op een faillissement verhoogt.2 Het voorontwerp zelf bevat geen economische analyse, kwantitatieve indicatoren of een impact assessment. We moeten ons daarom van een oordeel onthouden.

Vraag 4

Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de curator niet langer (slechts) uit de boedel wordt betaald, omdat er vaak sprake is van een nagenoeg lege boedel waardoor faillissementsfraude niet of nauwelijks kan worden aangepakt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat tenminste dit aspect van dit wetsontwerp zo spoedig mogelijk tot wet wordt verheven?

Antwoord 4

De betaling van het salaris van de curator uit de boedel moet worden onderscheiden van het eventueel door de curator starten van (gerechtelijke) procedures tegen (voormalige) bestuurders van de betrokken vennootschap wegens onbehoorlijk bestuur. Als de curator vermoedt dat dit laatste het geval is en hij de daaruit voortvloeiende schade wil verhalen of de mogelijkheid van een verhaalsactie wil onderzoeken, kan hij een beroep doen op voorfinanciering op grond van de Garantstellingsregeling curatoren (Stcrt. 3 januari 2005) als de boedel onvoldoende middelen bevat. Een dergelijk onderzoek kan bijdragen aan de vaststelling van faillissementsfraude en de mogelijke vervolging daarvan door het Openbaar Ministerie vergemakkelijken.

Hiervan is de financiering van het salaris van de curator uit de boedel te onderscheiden (artikel 16 lid 2 Faillissementswet). Zijn salaris wordt vastgesteld overeenkomstig daartoe door het overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen (Recofa) in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten en INSOLAD opgestelde richtlijnen. Blijkt dat de boedel na afwikkeling van het faillissement ontoereikend is ter voldoening van het uiteindelijk door de rechtbank vastgestelde salaris van de curator, dan ontvangt hij slechts een deel van het honorarium waarop op grond van de Recofa-Richtlijnen aanspraak bestaat. Ons is hierbij niet van zodanige problemen gebleken die rechtvaardigen dat het huidige uitgangspunt dat het salaris van de curator wordt voldaan uit de boedel moet wijken voor de door de Commissie insolventierecht voorgestelde medefinanciering door de Staat als de boedel onvoldoende blijkt.

Wij maken van de gelegenheid gebruik om in te gaan op de op 8 december 2010 ingediende motie van het lid Sap (GL) (Kamerstukken II 2010/11, 32 432, nr. 11). De bewindvoerder van een onderneming wordt door de rechtbank, nadat het faillissement is vastgesteld, doorgaans benoemd tot curator. Daarvoor zijn goede gronden, juist ook bij complexe faillissementen: de persoon in kwestie is al goed bekend met de geldstromen binnen, de vorderingen op en de verplichtingen van het betrokken bedrijf en kan daardoor het faillissement efficiënt en voortvarend afwikkelen. Het zou in veel gevallen onnodig duur zijn als de curator iemand anders zou moeten zijn dan de bewindvoerder. In dat geval zou de curator zich ook weer opnieuw de hele problematiek van het betrokken bedrijf en de schuldeisers eigen moeten maken. Dat leidt uiteindelijk tot een – in complexe zaken aanzienlijk – extra beslag op de boedel dat ten koste gaat van de schuldeisers. Anders dan de genoemde motie van het lid Sap, zien wij hierin geen scheve prikkel in de Faillissementswet, te meer omdat zowel de bewindvoerder als de curator onder toezicht van de rechter-commissaris staan en beiden over hun honorarium verantwoording aan de schuldeisers moeten afleggen.3 Wij ontraden derhalve deze motie.

Vraag 5

Hoe kan het dat een wetsvoorstel zo lang op zich laat wachten? Wat zijn hiervoor de redenen?

Antwoord 5

In aanvulling op hetgeen hierover bij vraag 1 is opgemerkt, merken wij op dat ons niet is gebleken van tekortkomingen in de Faillissementswet die rechtvaardigen dat wordt overgegaan tot wat de voorzitter van de Commissie insolventierecht in het betrokken interview zelf aanduidt als een omvangrijke en complete renovatie. In het huidige tijdsgewricht en investeringsklimaat achten wij een stabiel wettelijk kader, en daarmee rechtszekerheid, belangrijker dan het vooruitzicht van een fundamentele herziening van onze wetgeving. Dat laat uiteraard onverlet dat concrete ervaringen aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de wetgeving. Ter illustratie zij gewezen op de onlangs aangekondigde voornemens ter bescherming van de rechten met betrekking tot derivatencontracten bij faillissement van de intermediair en de mogelijkheid tot effectief en efficiënt ingrijpen bij financiële instellingen met onomkeerbare problemen (Kamerstukken II 2010/11, 32 545, nr. 1). Naar aanleiding van de onderhavige kamervragen heeft de Vereniging van Insolventierecht Advocaten (Insolad) ons bij brief van 3 december 2010 onder andere laten weten de huidige Faillissementswet vooral op het gebied van het reorganiserend vermogen van bedrijven voor verbetering vatbaar te achten. Wij zullen Insolad binnenkort uitnodigen om haar suggesties daaromtrent met ons te delen. Ook de standpunten van Insolad en eventuele andere betrokkenen kunnen aanleiding vormen tot bijstelling van onze faillissementswetgeving.


XNoot
1

Staatscourant, nummer 45–2010, pagina 2.

XNoot
2

J. Adriaanse, «Insolventiewet verhoogt slechts kans op faillissement», http://www.solvensys.nl/Actueel-211.html.

XNoot
3

Vgl. ook het antwoord van 10 maart 2010 op de schr. vragen van het lid Verdonk over de handelwijze van curatoren (Kamerstukken II 2009/2010, Aanhangsel nr. 1848).

Naar boven