Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
774
Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over babysterfte. (Ingezonden 3 november
2009)
1
Wanneer is het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)
naar de verloskundige zorg tijdens avond-, nacht en weekenduren gestart, wat
wordt precies onderzocht, waar wordt onderzoek verricht? Kan de Kamer de tussentijdse
bevindingen en de eerste indruk die uit dit onderzoek naar voren komt ontvangen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dit vóór 15 november 2009?1
2
Kunnen de bevindingen van het onderzoek dat de Inspectie heeft verricht
naar de kwaliteit van verloskundige zorg, in de periode 2006 tot 2008, zoals
ter beschikking gesteld aan de Stuurgroep zwangerschap en geboorte, zo snel
mogelijk (maar in ieder geval vóór 15 november 2009) naar
de Kamer worden gestuurd?
3
Kan vóór 15 november 2009 een overzicht aan de Kamer gestuurd
worden van alle meldingen die de IGZ de laatste vijf jaar heeft ontvangen
over verloskundige zorg?
4
Bent u bereid de Inspectie onderzoek te laten doen naar de samenwerking
tussen gynaecologen en verloskundigen, en de mogelijke gevolgen hiervan voor
de perinatale sterfte in Nederland? Zo nee, waarom niet?
5
Deelt u de mening dat Nederland een te hoge babysterfte heeft die met
behulp van beleidsaanpassingen, gebaseerd op meer inzicht in oorzaken, verminderd
kan worden? Betekent dit dat onderzoek naar alle aspecten ten aanzien van
de kwaliteit van de verloskundige zorg in een zo vroeg mogelijk stadium toegankelijk
dient te zijn, zodat bezien kan worden of tussentijdse aanpassing van beleid
de verloskundige zorg kan optimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Antwoord van minister Klink (Volksgezondheid, Welzijn
en Sport) (ontvangen 25 november 2009)
1
Het onderzoek van IGZ is in april 2009 gestart en heeft plaats in de Nederlandse
ziekenhuizen. De centrale onderzoeksvragen zijn of er vermijdbare sterfte
is door tekortkomingen in de zorgverlening tijdens avond- nacht en weekenduren,
welke factoren daarbij een rol spelen en of de faciliteiten in de Nederlandse
ziekenhuizen (kwalitatief en kwantitatief) toereikend zijn voor 7x24 uur verantwoorde
zorg. Het is dus een veelomvattende studie naar gegevens uit de wetenschappelijke
literatuur, de dataregistraties, de meldingen bij de inspectie, de ziekenhuizen,
richtlijnen en protocollen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking
met het veld. De resultaten zullen aan het eind van het project (2011) in
onderlinge samenhang gepresenteerd worden. Indien gaande het onderzoek bevindingen
naar voren komen die eerdere maatregelen nodig maken, zal de IGZ hierin uiteraard
al voor het einde van het project actie in ondernemen.
Eén van de speerpunten die ik heb meegegeven aan de door mij ingestelde
Stuurgroep zwangerschap en geboorte betreft de zorg tijdens avond-, nacht-
en weekenduren. Ik wacht dan ook het advies van de Stuurgroep zwangerschap
en geboorte af, maar ik kan wel vast melden dat ik welwillend sta tegenover
eventuele voorstellen. Ook de eventuele tussentijdse resultaten van het onderzoek
van de IGZ neem ik daarin mee.
2
In mijn voortgangsbrief over zwangerschap en geboorte van 20 februari
2009 heb ik uw Kamer over de bevindingen van het onderzoek van IGZ geïnformeerd.
Ik verwijs u derhalve naar deze brief.
3
De inspectie heeft in september 2006 een registratiesysteem in gebruik
genomen dat het mogelijk maakt dergelijke overzichten samen te stellen. De
IGZ heeft mij laten weten dat ze nog bezig is de gegevens over het laatste
jaar (september 2008 – september 2009) te analyseren. Met betrekking
tot de periode september 2006 – september 2008 is het gevraagde overzicht
al wel te geven. In die twee jaar heeft de IGZ 165 meldingen ontvangen die
betrekking hadden op de verloskundige of neonatale periode (tot 28 dagen na
de geboorte). 71 daarvan waren een calamiteit in de definitie van de Kwaliteitswet:
45 perinatale sterftes, 8 moedersterftes, 18 gevallen waarin ernstige schade
optrad. In de overige gevallen betrof het meldingen of signalen die zijdelings
met de patiëntenzorg te maken hadden of die niet aan de wettelijke definitie
van «calamiteit» voldeden, zoals problemen met geassisteerde voortplanting,
kindergeneeskundige behandeling in de 0e, 1e, 2e of 3e lijn zonder blijvende
schadelijke gevolgen, psychosociale problematiek inclusief kindermishandeling,
organisatorische problemen zonder concrete casus, productveiligheid zonder
concrete casus. Vijftien meldingen betroffen klachten die niet aan de criteria
van de Leidraad Meldingen voldeden en die door de inspectie naar een Klachtencommissie
werden doorverwezen.
4 en 5
Onlangs is de Stichting Perinatale Audit Nederland (PAN) opgericht. De
stichting is een initiatief van de beroepsverenigingen van verloskundigen,
gynaecologen, kinderartsen, huisartsen en pathologen. De stichting wordt door
mij gefinancierd. Met de landelijke introductie van de perinatale audit komt een instrument beschikbaar dat bij uitstek
geschikt is om de oorzaken van vermijdbare perinatale sterfte te analyseren.
De audits zijn erop gericht om de kwaliteit van
verloskundige zorg te verbeteren door gevallen van niet toereikende zorg te
bespreken tussen de betrokken professionals. Dit geschiedt op het niveau van
het ziekenhuis en op regionaal niveau rondom een perinatologisch centrum.
Op landelijk niveau worden, op termijn, alle gevallen van perinatale sterfte
geanalyseerd. Ik verwacht dat de audit een belangrijke
bijdrage gaat bieden aan het vergroten van het inzicht in de oorzaken van
perinatale sterfte en ziekte het terugdringen daarvan. Om die reden zie ik
vooralsnog geen reden om de IGZ opdracht te geven voor nader onderzoek, specifiek
gericht op de samenweking tussen gynaecologen en verloskundigen, anders dan
het onderzoek dat de IGZ nu reeds verricht (zie antwoord bij vraag 1).
XNoot
1 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 484.