Vraag 1, 2, 3, 4
Vindt u het wenselijk dat uitgaven voor het lidmaatschap van een golfclub fiscaal aftrekbaar zijn?1 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom bent u dan niet in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechter?
Bent u het eens met de stelling dat door deze uitspraak het begrip «representatiekosten» een te ruime uitleg krijgt en daardoor
het gevaar ontstaat dat de kosten voor allerlei andere vormen van vrijetijdsbesteding zoals tennis aftrekbaar worden?
Hoe wordt nu bepaald wat fiscaal aftrekbare representatiekosten zijn? Hoe controleert de belastingdienst daarop?
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van representatiekosten wettelijk duidelijker af te bakenen om precedentwerking van deze
uitspraak te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit nog gelijk met het belastingplan 2011 regelen?
Antwoorden 1, 2, 3, 4
De rechtbank heeft in de desbetreffende uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard omdat de uitgaven voor
het lidmaatschap van de golfclub in dit geval niet aftrekbaar zijn. Dat verklaart waarom de Belastingdienst niet in hoger
beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank.
In de uitspraak is te lezen dat de kosten weliswaar werden gemaakt met het oog op zakelijke belangen van de onderneming, maar
tevens dat sprake is van representatiekosten in de zin van artikel 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.15 beperkt
de aftrek van een groot aantal zogenoemde «gemengde» kosten of sluit ze uit (bijvoorbeeld voor voedsel, drank en genotmiddelen,
voor representatie en voor congressen). Deze zogenoemde gemengde kosten komen tot een bedrag van € 4300,- (bedrag voor 2010)
niet in aftrek. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, geldt deze drempel echter niet en komen deze
kosten voor 73,5 % in aftrek (percentage voor 2010). Een dergelijk verzoek heeft belanghebbende niet gedaan, zodat de (totale)
representatiekosten – die minder bedragen dan het drempelbedrag – niet aftrekbaar zijn.
Het is wellicht goed om de regels voor de aftrekbaarheid van dergelijke kosten nog eens in grote lijnen te schetsen. In het
algemeen zijn alleen die uitgaven aftrekbaar van de winst, die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.
Privé uitgaven zijn daarentegen niet aftrekbaar. Het gaat hierbij in principe om het subjectieve oogmerk van de ondernemer.
Waarom deed hij deze uitgave? De inspecteur mag bij de beoordeling het uitgavenbeleid van de ondernemer niet toetsen, hij
mag met andere woorden niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. Op grond van de jurisprudentie kent dat overigens weer
zijn begrenzing als een redelijk denkend ondernemer niet kan volhouden dat hij de uitgaven heeft gedaan met het oog op de
zakelijke belangen van de onderneming (marginaal toetsingrecht van de Belastingdienst).
Van groot belang zijn in dit verband de regelingen van artikel 3.14 en 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.14
sluit een groot aantal kosten en lasten per definitie geheel van aftrek uit, zelfs al zouden ze uitsluitend zijn gedaan met
het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (bijvoorbeeld uitgaven tot het voeren van een zekere staat, vaartuigen
gebruikt voor representatieve doeleinden, geldboeten en steekpenningen). Voor de aftrekbeperking en aftrekuitsluiting van
artikel 3.15 Wet inkomstenbelasting 2001 verwijs ik naar hetgeen hiervoor is opgenomen.
Beide artikelen leveren de Belastingdienst een sufficiënt instrumentarium bij de het antwoord op de vraag of bepaalde uitgaven
al dan niet geheel van aftrek zijn uitgesloten dan wel gedeeltelijk aftrekbaar zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding tot wettelijk
ingrijpen. De beoordeling vindt plaats binnen de actuele werkprocessen van de Belastingdienst.