Vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat Nederlandse scholieren wat betreft burgerschapsvaardigheden onder het Europees gemiddelde scoren (ingezonden 2 juli 2010).

Antwoord van minister Rouvoet (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 3 september 2010).

Vraag 1 en 2

Kunt u aangeven hoe de uitkomsten van de International Association for the Evaluation of Educational Achievement1 zich verhouden tot eerdere waarschuwingen van de Vice-president van de Raad van State, de Ombudsman en de Onderwijsinspectie over burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren?

Bent u van mening dat scholen voldoende aandacht besteden aan burgerschapsvorming onder scholieren? Zo ja, waarop baseert u die mening? Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de oorzaak van die gebrekkige aandacht is?

Antwoord 1 en 2

De door u genoemde publicatie betreft de eerste bevindingen van de International Civics and Citizenship Education Study (ICCS) en de gelijktijdig gepubliceerde eerste bevindingen over de Nederlandse gegevens2. Hierin wordt een algemeen beeld gegeven van de kennis en houdingen van leerlingen uit verschillende landen. Uit vraag 1 valt niet op te maken welke uitspraken van de Vice-president van de Raad van State en van de Ombudsman over burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren worden bedoeld.

Scholen in Nederland zijn sinds 2006 verplicht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze wettelijke taak is met brede instemming van uw Kamer ingevoerd. Het toezicht op burgerschap is vastgelegd in het Toezichtkader burgerschap, aan de hand waarvan de inspectie toeziet op de naleving van opdracht. Onderdeel van het toezichtkader is onder meer of de school een visie heeft geformuleerd op de wijze waarop de school invulling wil geven aan de bevordering van burgerschap, en hoe ze daaraan in het onderwijs uitwerking geeft. Scholen hebben ruimte voor hun eigen invulling van deze opdracht, waarbij ze gebruik kunnen maken van een uitgebreid ondersteuningsaanbod. Veel scholen zijn bezig hun visie op burgerschap in praktijk te brengen. Het lijkt goed, mede gezien de relatief korte periode sinds de invoering van de opdracht, scholen tijd te bieden om burgerschap verder in hun onderwijs te verankeren. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.

Vraag 3, 4 en 5

Kunt u aangeven hoe het komt dat scholieren in andere Europese lidstaten zoals bijvoorbeeld de Scandinavische landen veel hoger schoren op verschillende burgerschapsvaardigheden?

Wat kan Nederland volgens u leren van andere Europese lidstaten om de burgerschapsvaardigheden van Nederlandse scholieren te versterken?

Wat gaat u doen om de aandacht voor burgerschapsvorming in het Nederlandse onderwijs te versterken?

Antwoord 4, 5 en 6

Bij de verdere besluitvorming over burgerschapsvorming kunnen de bevindingen uit de nog te verschijnen eindrapportage van de ICCS over verschillen tussen landen worden meegenomen. Dit wordt overgelaten aan het volgende kabinet.

Toelichting

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Smits (SP), ingezonden 2 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10333).


XNoot
1

NRC Handelsblad, 29 juni 2010: «Scholier heeft weinig met politiek, media en migranten».

XNoot
2

‘Eerste bevindingen International Civic and Citizenship Education Study. Rapportage voor Nederland’. Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs, R. Maslowski e.a. juni 2010.

Naar boven